Yarrelsijs | Marc Goorts

2003.

Met toestemming overgenomen uit Vogelvreugd.

Carduelis yarrellii Audubon, 1839, Syn. Birds N. Amer., pag. 117, “Upper California” (per vergissing); Bahia, Brazil, beschreven door Todd, 1926, Ann. Carnegie Museum, 17, pag. 32.
Fringilla mexicana Audubon, 1839.
Carduelis yarrellii Audubon, 1839.
Chrysomitris yarrellii Bonaparte, 1850.
Spinus yarelii Ihering, 1907.
Spinus yarrellii Todd, 1926.

F. Tarin de Yarrell, Chardonneret de Yarrell
E. Yellow-Faced Siskin, Yarrell’s Siskin, Yarrell’s Goldfinch
D. Yarrellzeisig

CLASSIFICATIE
Orde : Passeriformes – zangvogels
Familie : Fringillidae – vinken
Onderfamilie : Carduelinae – distelvinken
Geslacht : Carduelis – sijzen en distelvinken
Ondergeslacht : Spinus – sijzen
Soort : yarrellii – Yarrell’s sijs

BESCHRIJVING:
Lengte: 10 cm tot 12 cm De prachtige Yarrell’s sijs vertoont veel gelijkenis met de Andessijs (Carduelis (Spinus) spinescens). Bij het mannetje is de kop geel. De kruin, die vanaf de snavelbasis vertrekt en over de teugels en ooglidrand naar de nek toeloopt, is zwart. De achternek en het onderste gedeelte van het achterhoofd zijn groen. Het aangezicht en de nekzijden zijn heldergeel. De keel is geel. De kleine, korte, puntige snavel is roze hoornkleurig tot donker hoornkleurig. De ogen zijn bruinzwart tot kastanjebruin. De mantel, de bovenrug en de schouders zijn olijfgroen, hetgeen op de onderrug overgaat in een heldergele kleur. De stuit en de bovenstaartdekveren zijn helder goudgeel. De langste bovenstaartdekveren zijn donkergroen met lichte omzomingen en uiteinden. De licht gevorkte staart is zwart. De buitenste staartpennen zijn over éénderde aan de basis met geel afgeboord. De onderdelen, vanaf de kin tot aan de onderstaartdekveren, zijn goudgeel en vertonen een groenachtige tint op de borstzijden en op de flanken. Het centrale gedeelte van de middelste vleugeldekveren is zwart en loopt op olijfkleurige punten uit. De grote vleugeldekveren zijn zwart met brede gele boorden. De duimvleugel en de primaire vleugeldekveren zijn zwart. De vleugelpennen zijn tevens zwart, maar ze hebben op alle pennen een zeer heldergele basis, waardoor er een brede vleugelband gevormd wordt. De buitenste armpennen hebben naar het uiteinde toe lichtgroenachtig gele omzomingen, doch deze kunnen ook wit of zeemkleurig zijn. De poten en de tenen zijn bruinachtig tot donkerbruin. De nagels zijn bruinzwart tot zwartachtig. Het vrouwtje onderscheidt zich van het mannetje door het ontbreken van de zwarte kruin of kap en zij oogt op de staart en de vleugels bruiner. Bij haar is het voorhoofd, de kruin en het achterhoofd matgroen tot olijfgroen. Haar gelaat is heldergeel. De mantel, de rug en de schouders zijn matgroen tot olijfgroen. De stuit en de bovenstaartdekveren zijn lichter, namelijk groenachtig geel. De staart is zoals bij het mannetje. De onderdelen zijn heldergeel, doch de middenborst en de buik zijn het helderst gekleurd. Op de keelzijden is een groenachtige waas waarneembaar. De middelste vleugeldekveren zijn donker olijfkleurig. De grote vleugeldekveren zijn zwartachtig met groenachtige tot lichtgele uiteinden. De duimvleugel en de primaire vleugeldekveren zijn zwart, zoals ook de vleugelpennen. Op deze laatste echter zijn de basissen matter geel in vergelijking met deze van het mannetje. De handpennen zijn fijn geel omzoomd. De buitenste armpennen hebben witachtige omzomingen. De juveniele vogels vertonen veel gelijkenis met het volwassen vrouwtje, doch ze zijn over het algemeen iets matter en donkerder van kleur. De gele tinten zijn bij hen vervangen door een meer bleek beigebruine kleur. Op de boven– als op de onderdelen zijn ze lichtjes bruin gestreept.

VERSPREIDING & ONDERSOORTEN:
Door de wijzigingen die de biotoop van de Yarrell’s sijzen heeft ondergaan en thans nog moet ondergaan ingevolge het rooien van de bossen, de overmatige kappingen van de caatinga’s (droge wouden), de ontginning van de gronden en het aanleggen van cultuurlandschappen, hebben ertoe bijgedragen dat hun verspreidingsgebied in twee aparte gebieden werd verdeeld. Deze beide habitat liggen om en bij de vierduizend kilometer van mekaar verwijderd. Zo bewonen zij de noordelijke gebieden van Venezuela, meer bepaald rond de deelstaat Carabobo. Aldaar is hun verspreiding zeer lokaal. Derhalve wordt de these aangenomen als zou het ontsnapte volièrevogels zijn, die de verspreiding aldaar hebben bewerkstelligd. Voorts tref je ze nog aan in de noordoostelijke delen van Brazilië, alwaar het woongebied zich uitstrekt over de staten Ceará, Rio grande do Norte, Paraiba, Pernambuco, Alagoas en de noordelijke streken van Bahia. In hun klein leefgebied worden ze thans nog steeds illegaal gevangen. Wekelijks worden er nog steeds honderden exemplaren op de plaatselijke markten te koop aangeboden, niettegenstaande zij in hun natuurlijk verspreidingsgebied volledig beschermd zijn. Door hun zeldzaamheid zijn ze ook een kandidaat voor het Bird Red Data Book, met andere woorden er wordt overwogen om ze als beschermde vogels in die lijst op te nemen. Van de Yarrell’s sijzen worden geen ondersoorten beschreven.

VOORKOMEN:
De Yarrell’s sijzen houden van een tropisch en subtropisch klimaat. Zij zijn in hun verspreidingsgebied een zeldzame verschijning, waardoor er slechts weinig over hun natuurlijke gedragingen bekend is. In hun geïsoleerde habitat houden ze zich voornamelijk op in de droge, warme steppenlandschappen en de open terreinen met verspreide vegetatie van enkele struiken en kreupelhout, bosjes en onkruiden, maar vooral van mimosabloemen. Voorts tref je ze ook nog aan in de savannes en soms ook wel in de met schaarse boomgroepjes begroeide vlakten. Ook de vochtige bosgebieden in het laagland en het cultuurlandschap schijnen ze niet te mijden. Ze komen zelden voor in gebieden die boven de vierhonderd meter gelegen zijn. Het zijn vogeltjes die een eerder teruggetrokken bestaan leiden, dit meestal paarsgewijs of in kleine (familie)groepjes. Sporadisch komen ze ook aan de randen van de gecultiveerde gebieden voor. Zo houden ze zich in de noordoostelijke gebieden van Brazilië veelal op in de koffieplantages. Ze geven de indruk een seizoensgebonden bestaan te leiden. Dit leidt men af van het feit dat ze het ene jaar enkel de beboste biotopen betrekken en in het daaropvolgende seizoen de meer open landschappen.

VOORTPLANTING:
Over het voortplantingsgedrag van de zeldzame Yarrell’s sijzen in de vrije natuur is slechts weinig bekend. Zoals bij de meeste sijsachtige draait het mannetje tijdens de balts rond zijn uitverkoren vrouwtje en laat hij de vleugels langs het lichaam hangen. Hij geeft daarbij zijn krachtig gezang ten gehore, waarop er een wilde baltsjacht volgt. Een normaal legsel bestaat uit drie tot vier blauwachtig of groenachtig witte eitjes, dewelke met bruine en bruinzwarte vlekjes en stippeltjes bezet zijn.

VOEDSEL IN DE VRIJE NATUUR:
Yarrell’s sijzen zijn zowel zaadeters als vruchtenetende tropische vinkachtige. De verspreide vegetatie bezorgt ze alle voedsel onder de vorm van voornamelijk oliehoudende zaden, fruit en insecten.

HET GEZANG:
De zang van de Yarrell’s sijzen is een aaneenschakeling van gekweelde geluiden en trillers. Het klinkt veel mooier dat dit van onze Europese sijsjes (Carduelis (Spinus) spinus). De alarmroep bestaat uit twee hoge tonen.

VOEDSEL IN EEN VOLIÈREMILIEU:
Voor het in goede conditie houden van de Yarrell’s sijzen is een goed uitgebalanceerde voeding noodzakelijk. Omdat er over hun natuurlijke voedselopname niet bijster veel geweten is, gaat men ervan uit dat ze net zoals hun aanverwante soorten in een volièremilieu hoofdzakelijk zaden zullen opnemen, vooral dan oliehoudende zaden, en dat ze zonder toevoeging van dierlijke eiwitten niet zullen overleven. Onderzoeken hebben aangetoond dat hun spijsverteringsorganen niet in staat zijn om koolhydraten in vet om te zetten, zoals bijvoorbeeld de kleine vinkachtige dit kunnen. Een degelijk uitgebalanceerd voedselaanbod zou tenminste uit een groot gedeelte van de hiernavolgende ingrediënten moeten bestaan. Zaadmengsel: kanariezaad of een goede wildzangsamenstelling (bijvoorbeeld deze voor sijsjes en distelvinken), witzaad, blauwmaanzaad, nigerzaad, saladezaad, cichoreizaad, witte en bruine perilla, teunisbloemzaad, graszaad, geplette saffloer– en zonnebloempitten, kleine kempzaad, raapzaad, gierst (vooral trosgierst), weegbreezaad, droge fijnkorrelige onkruidzaden, sesamzaad, distelzaad, boomzaden en dergelijke. Een goede samenstelling van gekiemde of geweekte zaden. Vermijd het voeren van een al te olierijke samenstelling, daar de Yarrell’s sijzen onderhevig zijn aan vetzucht. Groenvoer: vogelmuur, leeuwenbek, melde, bijvoet, weegbree, cichorei, kruiskruid, paardebloemhoofdjes, zuring, herderstasje, melkdistel, distelsoorten, raket, raapstelen, leeuwentand, vroegeling, kaardenbol, biggekruid, teunisbloemstengels, knoopkruid, brandneteltoppen, varkensgras, beemdgras, graszaden in de aar, halfrijpe trosgierst en andere oliehoudende onkruidzaden. Ook opgeschoten sla en andere consumptiegroenten, alsmede (zoet)fruit, boomzaden (els, berk, den enz.), tal van bessen en takken met ontluikend blad of bladknoppen wordt graag opgenomen. Dierlijk voedsel: miereneitjes, pinkies, kleine meelwormen, buffalowormpjes, larven van de was– en meelmot, grindalwormpjes, krekeltjes, bladluizen, enchytraeën, boomkrekels (Cicaden), fruit– en koolvliegjes, rupsjes, kleine insecten uit bladaarde en allerhande weideplankton. Opfokvoer: een goed merk of zelfbereid eivoer dat verrijkt werd met een eiwitsupplement, gekiemde of geweekte zaden, eiergierst, een uitgebreid assortiment aan dierlijke eiwitten en vers groenvoer in diverse rijpingsstadia, universeelvoer of insectenpaté. Complementaire voeding: vitamineralen, vogelgrit, brandnetelthee of Aviol (verkrijgbaar bij de apotheek), scherpe maagkiezel, vóór de kweek– en ruiperiode sulfamidenkuren dewelke onmiddellijk over een zelfde periode gevolgd worden door vitaminekuren, sepia, houtskool en druivensuiker. Zorg ook steeds voor vers drinkwater en een reine, frisse badgelegenheid.

ALS KOOI– EN VOLIÈREVOGEL:
De voor het merendeel van de kwekers vrijwel onbekende Yarrell’s sijzen worden omwille van hun zeldzaamheid in het land van herkomst, slechts uiterst zelden in de handel aangeboden, dit in tegenstelling tot vroeger. Dus niet verwonderlijk dat er een hoog prijskaartje op hem gekleefd wordt. In hun habitat heeft het aantal vogels de kritieke drempel benaderd en worden de kansen op herstel van de populatie op nihil geraamd. Meer nog! Er is zelfs sprake dat zij met uitsterven bedreigd worden. Daarom ook zijn het vogeltjes die enkel door ervaren kwekers zouden mogen gehouden worden. De kweek in gevangenschap zou het behoud van de soort tot doel moeten hebben en zou zeker niet gericht mogen zijn op het winstbejag. De vogelliefhebbers zouden er moeten toe komen de Yarrell’s sijzen enkel nog te kweken met het inzicht ze later terug uit te zetten in de vrije natuur, met dien verstande dat dit niet zal moeten gebeuren in een praktisch totaal vernield biotoop. Er zouden gebieden moeten gezocht worden met een gelijkaardig klimaat en plantengroei als het huidige verstoorde habitat, alwaar ze dan met succes kunnen uitgezet worden. Meestal arriveren bij ons de tere Yarrell’s sijzen in zeer slechte, soms erbarmelijke conditie, waardoor ze enkel door ervaren liefhebbers, die veel geduld aan de dag dienen te leggen, alsnog van een gewisse dood kunnen gered worden. Deze geïmporteerde sijsjes, die bij hun aankomst veelal dik zitten en aan darmstoornissen lijden, hebben veel nood aan warmte (constant rond de twintig graden Celsius), veel licht en een goed uitgebalanceerde voeding, waaronder veel dierlijke eiwitten of een directe vervanging hiervan vermengd werd. Ook is het aangewezen om de minder verzwakte vogels een antibioticum aan te reiken. Zodoende kunnen ze terug tot volwaardige broedvogels opgevoed worden. Bij de aanschaf van de charmante Yarrell’s sijzen dien je zeer omzichtig te werk te gaan, daar er in de handel veel bastaarden van Yarrell’s sijs met zwartkopsijs (Carduelis (Spinus) magellanica) als echte Yarrell’s sijzen te koop worden aangeboden. Dit is vooral te wijten aan het feit dat er hoofdzakelijk mannetjes Yarrell’s sijs worden ingevoerd en uiterst zelden vrouwtjes, waardoor de op winstbejagzijnde verkoper de argeloze liefhebber voor veel geld in de zak zit. Door de mannetjes Yarrell’s sijs vier jaar achter mekaar ingeteeld te hebben op de zwartkopsijs (Carduelis (Spinus) magellanica), bekom je bastaarden die er uitzien als Yarrell’s sijzen en die enkel van nabij aan de nog zwarte keel– en halsbevedering van de wildvorm te onderscheiden zijn. Kun jij je de blik van de vogelliefhebber voor ogen halen die uit een vermeend koppeltje Yarrell’s sijzen plots gewone zwartkopsijzen (Carduelis (Spinus) magellanica) fokt? Daarom wil ik hier nog enkele punten opsommen waaraan de bastaard Yarrell’s sijs x zwartkopsijs te herkennen is: de langere snavel, het leiblauwe kopmasker, slecht gevormde vleugelbanden en de blekere kleuren van de lichaamsbevedering. Het houden van de tropische Yarrell’s sijzen is niet gemakkelijk. Deze tere vogeltjes zijn zeer gevoelig voor de voedselveranderingen en de klimaatswijziging. Vooral tijdens de aanpassingsperiode, ook wel acclimatisatieperiode genoemd, lijken ze aanleg te hebben voor darm– en leverontstekingen, die in de meeste gevallen niet meer te verhelpen zijn. Daarom ook dien je ze gedurende een viertal weken nauwgezet te observeren. Daarenboven komt ook nog dat de eigenkweek Yarrell’s sijzen niet altijd de robuustheid van de natuurvorm hebben, hetgeen veelal te wijten is aan een ontoereikend opfokvoer. Deze sijsjes zijn bij veranderingen, dan ook zeer onderhevig aan allerlei ziekten, waarvan coccidiosis en lankesterella de eerste plaatsen innemen, dit in tegenstelling tot de geïmporteerde vogeltjes. De Yarrell’s sijzen zijn gezellige, eerder bescheiden vogeltjes, die enkel tijdens de warme zomermaanden in een goed beplante buitenvolière kunnen geplaatst worden, niettegenstaande ze een grote behoefte aan warmte en directe zonbestraling hebben. De ingevoerde sijsjes zouden steeds moeten gehuisvest zijn in een ruimte waarin een constante temperatuur van minimum tweeëntwintig graden Celsius heerst. Vanaf eind september tot begin mei dienen ze binnenshuis in een matig verwarmd vertrek ondergebracht te worden. Het ideale zou zijn om deze vogeltjes te huisvesten in een tropisch aangelegde, in de winter verwarmde serre of kamervolière. Door de onstuimige baltsgedragingen van de mannetjes, huisvest je de sijsjes best niet te klein. De minimale afmetingen van de kweekkooi zouden 120 cm breed x 100 cm hoog x 80 cm diep moeten zijn. Bij een te kleine huisvesting en bij het ontbreken van uitwijk- en schuilmogelijkheden kan het voorkomen dat een al te driftig mannetje zijn partner tot de dood najaagt, of dat het vrouwtje tegen de (kist)wand vliegt en daarbij haar nek breekt of een ander letsel oploopt. Ook hier is de gouden vuistregel “Hoe groter de huisvesting, hoe groter de kans op kweekresultaten” zeker van toepassing. In een volièremilieu bestaat een normaal legsel veelal uit drie tot vier eieren. Deze worden uitsluitend door het vrouwtje bebroed. Zij broedt zeer vast na het leggen van het derde, veelal voorlaatste ei. Na dertien dagen kippen de jongen. Deze worden hoofdzakelijk door het vrouwtje gevoerd. Een al te opdringerig of te driftig mannetje dien je één week na het kippen van de eieren van het kroost af te zonderen, daar hij omstreeks die tijd weer paringsbelust wordt en zijn vrouwtje zal gaan najagen, met als gevolg dat de nestelingen verkommeren. Een paringsbelust mannetje herken je wanneer hij zijn vrouwtje begint aan te zingen. Al naargelang de opgroei van de nestelingen, kun je ze ringen tussen de vijfde en zevende dag. In normale omstandigheden verlaten de jongen op een leeftijd van zestien tot achttien dagen het broednest. Ze worden dan nog een tien– tot veertiental dagen verder geaasd. Kruisingen van Yarrell’s sijzen met kanaries of met wildzangvogels zijn reeds meermaals gelukt, doch de natuurbroed van deze met uitsterven bedreigde vogelsoort zou moeten primeren.

RINGMAAT:
De ringmaat van de Yarrell’s sijs is niet opgenomen in de lijst van de aanbevolen ringmaten. Ik adviseer als ringmaat B – 2,30 mm, doch de sijsjes met een kleinere ringmaat voorzien is steeds toegestaan.