Door: A. Lemmens.
Wetenschappelijke naam: Salix alba.
Duits: Weide.
Engels: SWillow.
Frans: Saule.
Wilgen zijn tweehuizig, de ongesteelde mannelijke en vrouwelijke bloemen vormen katjes. De wilg is een geslacht van bomen en struiken. Bast:De bast van deze boom of struik is bruingrijs gegroefd. Takken: De takken groeien opgaand, zijn buigzaam en zijn geelgroen van kleur. Blad: Wilgen zijn bladverliezende bomen/struiken met verspreidende bladstand. De vorm van de bladeren is lancetvormig en fijngetand. Zowel onder als boven zijn de bladeren zilverkleurig behaard en later alleen behaard aan de onderkant.
Knop: De knop heeft één knopschub.Bloeiwijze: De bloem is in de vorm van een katje en groeit uit de zijknoppen van een eenjarige tak. De wilgenkatjes zitten of staan, dit in tegenstelling tot de populieren die hangende katjes hebben. De bloemen produceren veel stuifmeel. Stuifmeel: Door de grote hoeveelheid stuifmeel die de wilg produceert tijden de bloeiperiode zijn ze als voedingsbron van groot belang voor vogels en insecten. En aantal solitaire bijen zijn hier afhankelijk van. Voor de meeste zaadetende vogels is het een aanvulling op hun voedsel, voor insectenetende vogels trekt dit stuifmeel veel insecten aan waar deze vogels dan weer van profiteren. Zaad: Het zaad van de wilg ontwikkelt zich in de vorm van pluis, hierdoor kan het gemakkelijk verspreid worden door de wind. De zaden zijn slechts korte tijd kiembaar. De meeste soorten zijn vermenigvuldigbaar door stekken. Jonge takken kunnen zo in de grond gestoken worden en zullen snel uitlopen. Bloeitijd: Van april tot mei. Wortels: De wortels maken de grond luchtig.
Wilgen zijn echte pioniers. Zij zijn er het eerste. Ze hebben vochtige grond nodig en veel licht. Ze komen veel voor langs sloten en plassen. Het zijn snelle groeiers die niet ouder worden dan veertig tot vijftig jaar. Doordat de wortels de grond luchtig maken en de bladeren en takken de grond humusrijk maken, maakt de wilg het mogelijk dat later de es en de eik er een gespreid bedje hebben.
De geneeskrachtige werking van de wilg is al sinds de oudheid bekend.
De geneeskrachtige werking van wilgenschors is bekend uit de oudheid. De schors en ook de jonge takken bevatten fenolglycosiden salicine 9%, tremulacine tot 1%, fragiline 0,1 – 1,2 %, salicoylsalicine 0,1 – 1,2 %, salireposide 0,1 – 1,2 %, salicylaten 1 – 10 % afhankelijk van de soort, looistoffen 8 – 20 % afhankelijk van de soort en het seizoen, catechinen, syringine, flavonglycosiden, isorhamnetine en quercetine. De gedroogde bast of schors bevat 4 – 8 % saline, jonge takken, bast en hout, bevatten dezelfde werkzame stoffen als de bast maar in lagere concentraties 1 %.
– Ontstekingsremmend.
– Pijnstillend.
– Antireumatisch.
– Koortswerend.
– Infectiewerend.
– Tegengaan van bloeding of vochtafscheiding van huid of slijmvlies.
In het verleden gebruikte men niet zoals tegenwoordig de schors, maar de bladeren en de knoppen, voor geneeskundige doeleinden. Van de schors of de bladeren/knoppen wordt thee gezet om van deze thee kompressen te maken die op de pijnlijke plekken wordt gelegd. In de traditionele volksgeneeskunde paste men het blad van de schietwilg toe bij de behandeling van koorts, kiespijn, koliekpijnen, hoofdpijn en andere aandoeningen met een “hitte”-component. Men zette bijvoorbeeld thee van de bladeren, welke uiterst onaangenaam smaakt. Artsen schreven de schietwilg het meest voor bij reumatische aandoeningen met ontstekingen en pijn, bij jicht en bij griep of luchtwegaandoeningen. Tegen roos nam men aftreksels van het blad. Uit Fenolglycosiden werking heeft men aspirine ontwikkeld.
Ook ging men er van uit dat de bladeren en de zaden de mannelijke en vrouwelijke driften in bedwang hield. Als dit zo is, moeten we daar rekening mee houden bij onze vogels. Zaden van wilgen worden volgens mij ook niet gegeten door vogels. Fenolglycosiden werken in de wilg, niet alleen bij de wilg, als afweer tegen bacteriën, ze veroorzaken voedselinfecties en voedselvergiftiging bij insecten. Maar ook bij vogels. Zo beschermen deze planten zich niet alleen tegen bacteriën maar ook tegen vraatzucht van insecten en vogels. Alle wilgen soorten produceren veel stuifmeel. Een goede voedingsbron voor vogels en bijen. Jonge bladeren van de wilg kunnen we goed gebruiken voor het verdrijven van insecten in onze vogelhokken. Zie ook het artikel op onze website, onder verzorging, medische aspecten, ongedierte bestrijding. De jonge takken van de wilg zijn zeer soepel en kunnen door deze soepelheid goed gebruik worden om te vlechten. Daarom is het dan ook een fijn materiaal om er nesten voor de vogels van te vlechten. Deze jonge dunne takjes zijn als nestmateriaal ook geschikt. Mede ook omdat ze door hun geur insecten verdrijven. De katjes van de wilg produceren veel stuifmeel, waardoor het een lekkernij is voor onze vogels. De jonge knoppen, zoals de meeste knoppen van planten en struiken en bomen, zijn ook een lekkernij voor de meeste vogels. Omdat de wilg een snelle groeien is, is het een geschikte volièreplant. Mede ook omdat de wilg zich makkelijk laat snoeien.
De wilg kent ongeveer driehonderd soorten. In België en Nederland komen er twaalf voor:
– Amandelwilg (Salix triandra)
– Bandwilg (Salix ‘Sekka‘, synoniem: Salix sacchalinensis)
– Berijpte wilg (Salix daphnoides)
– Bittere wilg (Salix purpurea)
– Boswilg (Salix caprea)
– Duitse dot (Salix dasyclados)
– Geoorde wilg (Salix aurita)
– Grauwe wilg (Salix cinerea)
– Katwilg (Salix viminalis)
– Kraakwilg (Salix fragilis)
– Kruipwilg (Salix repens)
– Laurierwilg (Salix pentandra)
– Rossige wilg (Salix cinerea)
– Schietwilg (Salix alba)
Andere soorten die niet in Nederland en België voorkomen zijn:
– Salix chaenomeloides
– Salix schwerinii
– Salix gilgeana
– Salix ‘Golden Curls‘
– Salix sacchalenis
De gele treurwilg (Salix vitellina) is een boom uit de wilgenfamilie (Salicaceae). Het is een van de treurwilgen die veel wordt aangeplant als sierboom in tuinen en parken. De boom kan 22 m hoog worden. De kroon is breed en koepelvormig. De gebogen takken dragen slanke, lange, gele twijgen die recht omlaag hangen. De schors is bleek grijsbruin en bevat een netwerk van ondiepe richels. Vaak is de schors van de boom best dik. De treurwilg heeft een verspreide bladstand. De bladeren zijn smal en puntig en zijn circa 10 cm lang. Van boven zijn ze bleekgroen, de onderzijde is blauwachtig wit en is bedekt met fijne haartjes.
De schietwilg groeit langs de waterkant waar het vochtig is en in vochtige bossen. De schietwilg (Salix alba) wordt daarom schietwilg genoemd en kan tot 25 m hoog worden. Schietwilgen kunnen worden geknot. In een vlak en open landschap is dit soms noodzakelijk om te voorkomen dat de bomen door een najaarsstorm worden geveld. De meeste soorten maken een stam.
De grauwe wilg vormt in de regel meer dan 3 m hoge struiken. De geoorde wilg meestal niet hoger dan 3 meter en komt langs waterkanten voor.
De wilg kan op ongeveer 2 m hoogte afgezaagd worden en heet dan knotwilg. Aan de stam groeien vervolgens waterloten, die wilgentenen worden genoemd. Ze worden tegenwoordig vooral gebruikt om manden en tuinschermen te maken. Vroeger werden wanden van hutten gemaakt van vlechtwerk van wilgentenen, afgedicht met klei, en funderingen van dijken werden gelegd op matten van gevlochten wilgentenen. Deze zinkstukken blijven op hun plaats door ze af te zinken met basaltstenen en beschermen de bodem tegen erosie. Knotwilgen bepalen in belangrijke mate het typisch Hollandse landschap. Het is belangrijk dat eenmaal geknotte wilgen regelmatig opnieuw geknot worden, omdat de anders te dik wordende loten na een aantal jaren de boom uit elkaar scheuren. Nu de vraag naar wilgentenen afneemt, wordt dit werk vaak door vrijwilligers gedaan. Knotwilgen bieden door hun dichte kruin en hun vaak holle stam veel nestel- en schuilgelegenheid voor vogels, marters, vleermuizen en insecten en verrijken daarom vaak de fauna van een gebied.
De kruipwilg blijft laag en was vroeger nuttig als vastlegger van stuifzand en komt voor in de duinen, op zandgrond en in moerassen. De kruipwilg komt algemeen voor in Nederland. De plant houdt van een niet te droge bodem; vanuit een vochtige kiemplaats kan zij zich sterk uitbreiden, ook naar drogere terreinen. Het zachte zaadpluis van de kruipwilg wordt door zangvogels gebruikt om hun nest mee te vullen. Kruipwilgstruwelen van de Waddeneilanden zijn vermaard om hun rijke paddenstoelenflora, met veel bijzondere soorten.
De krulwilg (Salix matsudana) – ook bekend als Chinese wilg – werd genoemd naar de Japanse botanist Sadahisa matsudo. De soort staat erom bekend zich zeer gemakkelijk te laten stekken. Het volstaat een tak van 1-3 cm in diameter tussen november en april – wanneer het blad van de boom is – in voldoende water te steken om wortelgroei te verkrijgen. Ook later heeft de boom, die zeer groot en breed uitgroeit, veel water nodig. De takken zijn populair voor het versieren van bloemstukken.
Volgens het bijgeloof zou de wilg een sterke magische lading hebben. Bij de Germanen was de boom een symbool van de dood. Heksen zouden in de kruinen van de wilgen rusten. Vroeger maakte men daarom fluitjes uit wilgenhout om heksen en duivels te verjagen. Een gebruik bij voodoopraktijken is een knoop leggen in een wilgentak. Daarmee zou men van op afstand iemand anders in het nauw kunnen drijven.
Wilgenhout wordt net als het hout van populieren gebruikt voor het maken van klompen en papier. De rem, de vang, bij windmolens bestaat uit blokken wilg. Voor de teelt van wilg als biobrandstof is sinds kort zaad van enkele snelgroeiende rassen beschikbaar. Salicine wordt ook gebruikt als looistof, voor het looien van leer.