Geelbuiksijs

Spinus xanthogastrus
(Met toestemming overgenomen uit Vogelvreugd)

Spinus xanthogastrus
*klik op een foto voor een grotere weergave

Chrysomitris xanthogastra Du Bus, 1855, Bull. Acad. Roy. Sci., Brussel, 22, pag. 152, Ocana, Colombia.
Chrysomitris bryantii Cassin, 1865.
Chrysomitris xanthogastrus Salvin & Godman, 1886.
Spinus xanthogastrus Zeledon, 1887.
Spinus xanthogastrus Ridgway, 1901.
Spinus xanthogastrus xanthogastrus Todd, 1926.
F. Tarin à ventre jaune, Chardonneret à ventre jaune
E. Yellow-Bellied Siskin
D. Gelbbauchzeisig

Classificatie
Koninkrijk
Phylum
Klasse Aves (vogels)
Orde Passeriformes (zangvogels)
Familie Fringillidea (vinkachtige)
Genus (geslacht) Spinus (echte sijzen)
Species (soort) S. xanthogastrus (geelbuiksijs)
Subspecies (ondersoorten) S. x. xanthogastrus en S. x. stejnegeri


*klik op een foto voor een grotere weergave

Man

  • Lengte: 10 cm tot 13 cm
  • Bij het mannetje zijn het voorhoofd, de kruin, de het achterhoofd, de oorstreek en de wangen glanzend zwart.
  • De scherpe snavel is in vergelijking met een sijzensnavel aan de basis breder en heeft de typische punt. De snavelkleur is donkerbruin tot zwartachtig. Er is geen verschil in kleur tussen de boven- en ondersnavel.
  • De ogen zijn kastanjebruin.
  • De bovendelen, waaronder verstaan wordt de nek, de hals, de mantel en de rug, zijn zoals de kop, namelijk geheel glanzend zwart. De schouders zijn glanzend zwart.
  • De bovenstaartdekveren en de stuit zijn glanzend zwart.
  • De zwarte staart heeft op de basis van de buitenste pennen twee gele omzomingen, waardoor er een gele vlek ontstaat. De middelste staartpennen zijn geheel zwart.
  • De onderzijden, te weten vanaf de kin over de keel tot op de middenborst, zijn eveneens glanzend zwart. de onderborst en de borstzijden zijn geel.
  • De buik en de aarsstreek zijn heldergeel.
  • De dijen zijn zwart. De onderstaartdekveren zijn heldergeel. De flanken zijn geel en vertonen op het onderste gedeelte een licht olijfkleurige waas.
  • De vleugels zijn zwart, doch de slagpennen hebben heldergele basissen over ongeveer éénderde van hun lengte, hetgeen een heldergele ruitvormige vleugelband vormt.
  • De poten en de tenen zijn donkerbruin tot bruinzwart. De nagels zijn zwart.
  • Het mannetje vertoont veel gelijkenis met de Kordillensijs Spinus uropygialis en verschilt hiervan door de zwarte stuit.
  • In vergelijking met de Mexicaanse sijs Spinus psaltria heeft de geelbuiksijs meer zwart op de borst en op de kin.

Pop

  • Lengte: 10 cm tot 13 cm
  • Bij het vrouwtje is het voorhoofd, de kruin en het aangezicht mat olijfgroen tot grijsachtig groen. De oogstreek en de teugels zijn lichtgeel.
  • De mantel en de rug zijn mat olijfgroen tot grijsachtig groen.
  • De bovenstaartdekveren en de stuit zijn licht olijfgroen.
  • De staart is grijsachtig tot donkerzwartachtig bruin met brede olijfkleurige tot geelachtig groene omzomingen. De basis van de buitenste staartpennen is geel, doch lichter van kleur in vergelijking met deze van het mannetje.
  • De kin en de keel zijn grijsachtig olijfkleurig tot grijsachtig groen.
  • De bovenborst is olijfgeel en de onderborst is lichter gekleurd, hetgeen op de rest van de onderdelen in een nog lichtere kleur overgaat.
  • De buik is olijfgeel, hetgeen op de aarsstreek overgaat in een zeemkleurig tot geelachtig witte tint. De onderstaartdekveren zijn zeemkleurig tot geelachtig wit.
  • De primaire vleugeldekveren zijn grijszwart met fijne lichtgroene omzomingen en met een gele basis. Deze basis vormt samen met de buitenste armpennen een gele vleugelband. De duimvleugel is grijszwartachtig met een fijne lichtgroene omzoming. De schouderdekveren zijn mat olijfgroen tot grijsachtig groen. De middelste en de grote vleugeldekveren zijn zwartachtig met licht olijfkleurige tot groenachtig gele uiteinden. De slagpennen of vleugelpennen zijn grijszwart met fijne, licht olijfgroene omzomingen.
  • Het vrouwtje van de geelbuiksijs is praktisch niet van dit van de Andessijs Spinus spinescens te onderscheiden, doch zij is op de onderdelen over het algemeen iets donkerder olijfgeel.
  • Het vrouwtje vertoont tevens veel gelijkenis met dit van de Kordillensijs Spinus uropygialis, doch bij haar is de zwarte kleur vervangen door een bruine tint.
  • Wat betreft de bovendelen vertonen de matter gekleurde juveniele vogels veel gelijkenis met het vrouwtje, doch zij zijn op de onderdelen lichter en ogen er meer geelachtig. Zij missen de gele kleur op de staartpennen en op de slagpennen.
  • De onderdelen zijn licht zeemkleurig geel met een olijfkleurige waas.
  • De buik is geelachtig.
  • De middelste en de grote vleugeldekveren hebben licht zeemkleurige uiteinden, dewelke een vleugelband vormen. De binnenste armpennen zijn licht zeemkleurig omzoomd en de buitenste armpennen hebben brede vuilwitte uiteinden en dito omzomingen.

Verspreiding
De geelbuiksijzen bewonen de bergstreken van Costa Rica en Panama. Je treft ze ook aan in de Cordillera de los Andes in de deelstaat Merida in Venezuela, de centrale en oostelijke Cordillera in Colombia, in de Cordillera Real in Ecuador en in de departementen La Paz en Santa Cruz in Bolivia. Door de toenemende vogelvangst in het thuisland, dewelke grotendeels voorbestemd is voor de export, zijn ze in sommige delen van het verspreidingsgebied zeer zeldzaam geworden en op sommige plaatsen zelfs geheel verdwenen.

De ondersoorten
Spinus xanthogastrus xanthogastrus (Du Bus, 1855)

Een soort welke ook in het hierboven vermelde verspreidingsgebied voorkomt, op uitzondering van Bolivia. Deze nominaatvorm is gemiddeld 11 cm tot 12 cm groot.

Spinus xanthogastrus stejnegeri (Sharpe, 1888)

Een soort welke de departementen La Paz en Santa Cruz in Bolivia bewoont. Deze ondersoort is met zijn 12 cm tot 13 cm merkelijk groter dan de nominaatvorm. Zij hebben daarenboven ook een langere snavel. De vrouwtjes zijn op de borst beduidend donkerder gekleurd, terwijl de mannetjes een grotere en bredere gele vleugelvlek op de basis van de slagpennen hebben. Bij de mannetjes hebben de grote vleugeldekveren witte uiteinden en de buitenste armpennen lichtjes witachtige uiteinden. De zwarte veerpartijen op de borstzijden zijn meer uitgebreid dan bij de nominaatvorm. De onderdelen, inclusief de dijen, zijn lichter of helderder geel. De vrouwtjes zijn iets meer mat olijfkleurig. Bij hen hebben de grote vleugeldekveren gele uiteinden. De keel en de bovenborst zijn mat olijfkleurig tot groenachtig geel. De rest van de onderdelen is geel.

Voorkomen
De geelbuiksijzen zijn bewoners van de tropische, subtropische en gematigde streken. Zij zijn enkel lokaal algemeen voorkomende vogels, doch in Ecuador zijn ze zelfs eerder zeldzaam. Zij bewonen de open plaatsen in de wouden, de weilanden met verspreide begroeiing van bomen en heesters, alsook de woudranden op de uitlopers van het Andesgebergte. Zij vertoeven er op een hoogte die varieert van duizend tot vierduizend meter. Ook de landschappen met slechts schaarse begroeiing alsook de plantages schuwen ze niet.
Zij leven er zowel paarsgewijs als in kleine, veelal gemengde groepen van een twintigtal vogeltjes. Zij houden zich veelal op in het kreupelhout, de middelhoge bomen en het struikgewas, dikwijls in gezelschap van zwarte sijzen ( Spinus atratus). De geelbuiksijzen hebben een golvende vlucht. Het zijn sedentaire vogels, die op sommige plaatsen van het verspreidingsgebied op onregelmatige tijdstippen voorkomen.

Voortplanting
Tijdens de voortplantingsperiode zonderen de geelbuiksijzenkoppeltjes zich af en betrekken ze paarsgewijs hun eigen, goed afgebakend territorium, hetgeen door het mannetje hevig verdedigd wordt tegen soortgenoten en andere indringers. Het afbakenen van het territorium gebeurt door onafgebroken te zingen vanop een hoger gelegen zangpost. Tijdens de balts spreidt het mannetje zijn gele borst en stuit tentoon en hij neemt daarbij, onder constant gezang, diverse houdingen aan, waarbij hij zich in allerlei bochten wringt en draait. Het initiatief voor het uitzoeken van een geschikte nestplaats, wordt door het mannetje genomen, doch het is het vrouwtje die tenslotte de juiste plaats zal bepalen. Deze is gewoonlijk gelegen in een boom, soms ook in een dichte, hoge struik. De nesthoogte bedraagt ongeveer twee tot vijf meter. Het compacte, komvormige nest, dat uitsluitend door het vrouwtje gebouwd wordt, bestaat uit groene plantendelen, worteltjes en mos. Het mannetje vergezelt zijn partner tijdens het vergaren van het nodige nestmateriaal. Tijdens de bouwwerken zingt hij onophoudelijk. Het legsel bestaat slechts uit twee tot drie groenachtig witte eieren, dewelke met bruine en zwarte vlekjes en stippeltjes bezet zijn. Deze worden uitsluitend door het vrouwtje bebroed, dat gedurende deze periode door haar partner op het nest van voedsel voorzien wordt. De broedduur schommelt tussen twaalf en dertien dagen. Ook tijdens deze periode zingt het mannetje onafgebroken in de onmiddellijke omgeving van de nestplaats. De gekipte jongen, die tijdens hun eerste levensdagen op het nest behoed worden, worden in het begin uitsluitend met insecten en hun larven geaasd. Later worden er ook meer en meer in de krop voorgeweekte zaden gevoerd. De eerste dagen na het kippen brengt het mannetje het voedsel tot op het nest. Dit wordt door het vrouwtje onder de jongen verdeeld. In een later stadium voeren de beide oudervogels hun nestelingen. Op een leeftijd van om en bij de zestien dagen verlaten de jongen het nest. Zij worden dan nog een tien- tot twaalftal dagen verder gevoerd en zijn dan volledig zelfstandig. In normale omstandigheden worden er per seizoen twee broedsels grootgebracht.

Voedsel in de vrije natuur
Zoals het merendeel van de sijsachtige zoeken de geelbuiksijzen eveneens hun voedsel hoog in de boomkruinen. Ze doen dit zowel paarsgewijs als in kleine groepjes. Ze voeden zich op een putterachtige wijze op de toppen van distels en op andere plantenhoofdjes of boomvruchten. Ook nemen ze tal van insecten en hun larven tot zich. Het is vooral tijdens de kweek– en opfokperiode dat er dierlijk voedsel opgenomen wordt.

Zang
Het mannetje van de geelbuiksijs brengt zijn melodieus gezang veelal vanop een uitstekende tak ten gehore. Hij vlindert daarbij soms met de vleugels, waardoor de contrasterende kleuren duidelijk tentoongespreid worden. Ze zingen ook veel in groep. Het gezang is een licht gefrazel en bestaat uit reeksen van korte en zacht gekweelde geluiden. Het is gewis niet onaangenaam om te aanhoren. De alarmroep is een luide metaalachtige klank.

Voedsel in een voliere milieuDe voeding is één van de belangrijkste onderdelen van de verzorging van de geelbuiksijzen en dient, indien jij jouw sijsjes in goede conditie wilt houden, dan ook zo uitgebreid en gevarieerd mogelijk te zijn. Dit zou minstens de hiernavolgende ingrediënten dienen te bevatten.

Zaadmengsel:

wildzang– of kanariemengeling, nigerzaad, cichoreizaad, distelzaad, sparren- en dennenzaad, gierst (vooral trosgierst), miletsoorten, sesamzaad, witte en zwarte slazaad, perilla, blauwmaanzaad, teunisbloemzaad, weegbreezaad, droge fijnkorrelige onkruidzaden, graszaden, kleine kempzaad, geplette zonnebloem– en saffloerpitten, raapzaad en witzaad. Daarnaast moeten ze ook kunnen beschikken over gekiemde of geweekte zaden, vooral van nigerzaad en zoet raapzaad.

Groenvoer:

Allerlei rijpe en halfrijpe gras- en onkruidzaden, met een voorkeur voor paardebloemhoofdjes, herderstasje, melkdistel, vogelmuur, biggekruid, cichorei, weegbree, graszaden in de aar, beemdgras, varkensgras, teunisbloemstengels, halfrijpe trosgierst, opgeschoten sla, brandneteltoppen, leeuwentandsoorten, kale jonker, raapstelen, klein hoefblad, knoopkruid, vroegeling, melde, kruiskruid, distelsoorten, zuringsoorten, korenbloem, klissoorten, kaardenbol, havikskruid, raket, moerasspirea, bijvoet, perzikkruid en dergelijke. Daarnaast dien je ook allerlei bessen, fruit, consumptiegroenten, boomzaden van inheemse boomsoorten en in de botstaande takken (vooral van fruitbomen).

Dierlijk voedsel:

miereneieren, kleine meelwormen, pinkies, buffalowormpjes, enchytraeën, bladluizen, larven van de was– en meelmot, krekels, fruitvliegjes en allerlei weideplankton, zoals bijvoorbeeld rupsjes, kevertjes, oorwormen, pissebedden, naaktslakjes, duizendpoten, emelten, spinnen, witte koolvliegjes, sprinkhanen en andere.
Opfokvoer: eivoer van beschuitmeel en een hardgekookt ei of een goed merk van eivoer (eventueel verrijkt met een eiwitsupplement), geweekte of gekiemde zaden (met veel nigerzaad), eiergierst, een ruim aanbod aan groenvoer en dierlijke eiwitten.

Complementaire voeding:

vitamineralen, vogelgrit, scherpe maagkiezel, vóór de kweek- en ruiperiode vitamine- en sulfamidenkuren, brandnetelthee of Aviol, houtskool, sepia, druivensuiker en biergist (beide ingrediënten eventueel via het eivoer verstrekken).
Zorg dat er steeds vers drinkwater en een zuivere, frisse badgelegenheid te hunner beschikking staan.

Als kooi en volière vogel
De geelbuiksijzen worden slechts sporadisch in de handel aangeboden, waardoor ze tamelijk duur blijven. Zoals bij de soortgenoten dienen deze sijsjes tevens met de grootste zorgen geacclimatiseerd worden. Dit dient te gebeuren in een warme, rustige en geïsoleerde omgeving, waarin de temperatuur zeker niet onder de twintig graden Celsius mag dalen. Eens ze zich goed aangepast hebben, kunnen ze bij de reeds bestaande collectie gevoegd worden. Het zijn over het algemeen rustige vogels, die niet zo energiek zijn als onze inheemse (els)sijsjes (Carduelis (Spinus) spinus) en zeker niet wild door de volière zullen vliegen. Ze zijn daarenboven in het geheel niet mensenschuw. Integendeel, ze hechten zich reeds zeer vlug aan hun verzorger, zo erg zelfs dat de mannetjes blijven zingen terwijl je met voedsel komt aangedragen. Er moet gezegd worden dat het wel nieuwsgierige vogeltjes zijn, die alles nauwgezet en grondig inspecteren. De geelbuiksijzen prefereren kweekvolières of –vluchtjes boven de kweekkooien. De minimale afmetingen van de huisvesting bedragen 80 cm breedte x 50 cm diepte x 180 cm hoogte. De wanden en het dakgedeelte bezet je met dennen– en conifeertakken, alsook met brem. Als nestmateriaal verstrek je ze kokosvezels, sisal, watten, mos, dierenharen, worteltjes, groene en dorre sprietjes, dennennaalden, plantenpluizen en veertjes. De meer gedomesticeerde sijsjes bouwen hun nest veelal in een ijzeren draadkorfje, ook als hierin koordennestjes in gelegd werden. De geïmporteerde vogels daarentegen bouwen bij voorkeur vrijstaande nesten in de aangebrachte beplanting. Omdat het vrouwtje de pas geboren nestelingen enkel maar gedurende de vijf of zes eerste levensdagen warm houdt, dien je er voor te zorgen dat na het verstrijken van deze periode de temperatuur in het kweekvertrek minimum tweeëntwintig graden Celsius moet bedragen, liefst enkele graadjes meer. Door het feit dat vele geelbuiksijzen tijdens onze wintermaanden in broedstemming komen, kun je de vogeltjes beter binnenshuis onderbrengen. Toch zou je moeten trachten om het jaar volgend je sijsjes tegen het voorjaar broedrijp te krijgen, omdat er dan tijdens de opfokperiode van de jongen vers groenvoer uit de natuur kan betrokken worden. Het ringen van de nestelingen kan gebeuren vanaf de zesde of zevende levensdag. Nadat de jongen het nest verlaten hebben, worden ze nog geruime tijd, soms nog wel drie weken, door de oudervogels bijgevoerd. Je kunt stellen dat de in een volièremilieu geboren geelbuiksijzen op een leeftijd van ongeveer vijf weken volledig zelfstandig zijn. Vanaf het ogenblik dat het vrouwtje haar op een nieuw legsel zet, dien je de juveniele vogels van de voorgaande broed uit het kweekvertrek te verwijderen.

Ringmaat
De ringmaat van de geelbuiksijs is niet opgenomen in de lijst van de aanbevolen ringmaten.
Ik adviseer de kweker deze sijsjes te ringen met ringmaat B – 2,30 mm.

Terug naar Soorten index >>