Wetenschappelijke naam | Spinus atratus |
Ondersoorten | Geen |
Herkomst | Andes, Zuid Peru, Chili, Argentië |
Leefgebied | Steen- en grashellingen, boerderijen, dorpen en bossen. Ze leven in ijle lucht op grote hoogte, 1800 – 4800 m. hoogte dus droge lucht en grote temperatuurschommelingen |
Grootte | 12-13 cm |
Eerste kweek | Eerste kweek in Engeland in 1932 |
Opmerkelijk | Vogels komen niet graag op de grond |
Wildzang mengeling aangevuld met veel onkruidzaden, boomzaden, eivoer, groen. Spirulina, gedroogde wortel gemalen door het eivoer. Koninginnegelei om eivoer rul te maken. In de wintermaanden geen eivoer maar krachtvoer, minder eiwitten. Omwille van de zwarte kleur van veren en hoorndelen bruidssluier geven. Kiemzaad, als er jongen zijn dagelijks door het eivoer, in de wintermaanden eenmaal per week. In de wintermaanden zelf gedroogde rozebottelzaad geven, dagelijks. In het voorjaar fruitbloesemknoppen geven, elzen, berk, beuk, wilg, enz.
De jongen krijgen de eerste veertien dagen diepvriesmiereneieren of pinky’s door het eivoer, anders krijg je ze niet door de rui. Mannen kunnen agressief zijn in de broedtijd, als het nodig is de man scheiden van de pop en de jongen, op zodanige wijze dat de pop de man nog kan zien. Tot en met de rui de jongen dagelijks wat paardebloemknoppen geven, paardebloemknoppen kun je invriezen.
De ringmaat van deze sijs is 2,7 mm.