Door: A. Lemmens.
2018.
Het zintuig smaak heeft voor vogels net zo’n belangrijke functie in hun leven als bij de mens, zo zullen we zien. Waarnemingen dat vogels een smaakzintuig hebben dateren al van de tweede helft van 1800. Echt bewijs aan de hand van proeven en experimenten dateren van veel later. Zelfs heden ten dage zijn er nog maar relatief weinig vogelsoorten waar men aan de hand van wetenschappelijk onderzoek definitief kan zeggen dat ze kunnen proeven wat ze eten. Desondanks zijn er zeker conclusies te trekken uit hetgeen men nu wel met zekerheid kan zeggen met betrekking tot de smaakzintuig van vogels. Reden genoeg om ook dit aspect van het vogelleven als liefhebber tot je te nemen. We kunnen er alleen maar ons voordeel mee doen om het onze vogels zo aangenaam mogelijk te maken in onze ophoed.
In 1968 heeft een vogelliefhebber ( John Weir ) zich voor het eerst afgevraagd of vogels kunnen proeven wat ze eten. Dit zijn de eerste aantekeningen die terug te vinden over dit onderwerp. Aan de hand van een aantal rupsen die hij aan zijn vogels gaf, zag hij dat bepaalde rupsen niet gegeten werden. De rupsen met schutkleuren werden gegeten en de rupsen met felgekleurde tekening niet. De felgekleurde rupsen moesten dus oneetbaar zijn. Komt dan alleen maar door de kleur van de rupsen of heeft dat ook met de smaak van de rupsen te maken vroeg hij zich af. Door er over te discussiëren met een goede kennis van hem, Alfred Russel Wallace, Britse natuuronderzoeker, geograaf, antropoloog en bioloog en die samen met Darwin de natuurlijke selectie heeft ontdekt, gaf deze John Weir de opdracht om experimenten uit te voeren met betrekking tot de smaak van vogels. Nadien zijn er meer waarnemingen gedaan dat vogels niet alle insecten eten die ze voorgezet krijgen ( o.a. 1867 entomoloog Henry Stainton ). Later in de tijd zijn er weer meerdere waarnemingen gedaan met betrekking tot dit feit. Het was pionierswerk op dit gebied. Met deze observatie is duidelijk gebleken dat vogels hun smaakzin en hun ogen, felle kleuren herkennen, gebruiken om verband te leggen tussen de smaak en kleur van de insecten om te bepalen of een insect eetbaar is of niet. Een oude discussie stak weer de kop op, kunnen vogels wel smaal hebben met hun harde hoornsnavel. De eerste beschrijving van menselijke smaakpapillen komen uit de 19de eeuw. Twee eeuwen later werd pas ontdekt men dat papillen smaakreceptoren bevatten die via het zenuwstelsel met de hersenen in verbinding staan. De smaakpapillen zijn ontdekt bij de universiteit van leiden ( 1974 Herman Berkhoudt ). Bij een vergroting van een driedimensionaal beeld van de kop van een eend, ontdekte hij cel clusters die leiden naar een porie net binnen de snavelpunt van de eend. Hij besefte meteen dat dat de smaakpapillen waren. Ook voor vogels, net als de mens of andere zoogdieren, geldt dat ze niet kunnen functioneren zonder smaakzintuig. De smaakzin is essentieel om onderscheid te kunnen maken tussen eetbaar en niet eetbare dingen, of zelfs gevaarlijke dingen. Tot op heden ging men er van uit dat de smaakreceptoren zich alleen bevonden op de tong of achter in de bek. Andere collega’s van de Leidse universiteit hadden een aantal jaren eerder ontdekt dat wilde eenden in staat waren om onderscheid te maken tussen gewone erwten, die ze graag eten, en erwten die waren voorzien van een onaangename smaak. De eenden namen de erwten op met de punt van de snavel en lieten de erwten met de onaangename smaak meteen weer vallen. De erwten zonder onaangename smaak werden meteen opgegeten. Na een aantal jaren van nauwkeurig onderzoek had Berkhoudt in de onder- en bovenkaak van eenden zo’n vierhonderd smaalpapillen gelokaliseerd. Een oudere veronderstelling dat er ook smaakpapillen in de tong van de vogel zitten was hiermee uit de wereld geholpen. De receptoren in de smaakpapillen in de vogelsnavel bestonden uit vijf afzonderlijke groepen, vier in de bovenkaak en één in de onderkaak. Zeer snelle video opnames van een vogel die aan het eten was lieten zien dat na het oppakken met de snavelpunt het voedsel naar achter getransporteerd werd. Op het moment, net voor dat het voedsel naar achteren in de bek verplaatst wordt , komt het in aanraking met de smaakpapillen waardoor de vogel kan bepalen of het voedsel eetbaar is of niet. Met deze nieuwe technieken ( Berkhoudt ) weten we inmiddels dat kippen en eenden ongeveer vierhonderd smaakpapillen hebben, de Japanse kwartel er maar zestig heeft, de grijze roodstaart papagaai er minstens drie- tot vierhonderd heeft. Naast deze voorbeelden moet gezegd zijn dat er over de aantallen smaakreceptoren van vogels we nog erg weinig weten. In handboeken worden wel een aantal andere soorten genoemd met het aantal smaakreceptoren, maar deze zijn te laag in aantal omdat ze bij hun onderzoeken bepaalde delen van de bek niet bij het onderzoek hebben betrokken. Nu weten we dat bij de meeste vogelsoorten de smaakreceptoren zitten achter op de tong, in het verhemelte en achter in de keel. Vocht, in dit geval speeksel, is voor de waarneming van smaak van groot belang. Dat is dan ook de reden dat de smaakpapillen vlak naast de openingen van de speekselklieren zitten. Zover we nu weten of beter gezegd, kunnen vaststellen dat vogels in vergelijking met de mens relatief weinig smaalpapillen hebben. Men gaat er van uit dat de hoeveelheid weefsel, slijmvlies, dat aanwezig is dat zich met zintuigelijke waarneming bezig houdt, bepalend is voor de ontwikkeling van de zintuigen. Alleen zegt louter het aantal smaakpapillen niet veel over wat vogels echt kunnen proeven of over hoe goed ze zijn in het onderscheiden van verschillende smaken. In de jaren twintig is het onderscheiden van smaken onderzocht door Berhard Reusch, een Duitse wetenschapper en Rudolf Neunzig, hij was een vogelhouder. Zij hebben zestig vogelsoorten onderzocht door ze een bakje water te geven met chemische stoffen er in die zout, zuur, bitter en zoet nabootsten. Ze vergeleken de hoeveelheid water wat er gedronken werd van het water met chemische stoffen en de controlegroep die gewoon water te drinken kregen. Later werd de proef herhaald door twee bakjes te geven waarvan één op smaak was gebracht. Als er voorkeur bestond voor één van beiden was het bewijs geleverd dat vogels verschil konden proeven. Uit deze studie is gebleken dat vogels ondanks dat ze minder smaakpapillen hebben ze dezelfde smaak categorieën reageren als wij, de mens. Dus reageren ze ook op zout, zuur, bitter en zoet. Inmiddels weten we door dit soort onderzoeken dat kolibries verschillen kunnen waarnemen in het suikergehalte van nectar en dat vruchten etende vogels onderscheid kunnen maken tussen rijp en onrijp fruit aan de hand van het suikergehalte van het fruit. Vogels reageren wel anders op bepaalde smaken dan wij. Vogels zijn bijvoorbeeld niet gevoelig voor de stof capsaïcine, de stof die pepers heet maken voor onze smaak. Aan het einde van de negentiende eeuw voerden kanariekwekers pepers aan hun vogels om ze rode bevedering te laten krijgen. In Papoea Nieuw Guinea leven zes vogelsoorten die in hun veren en de huid een giftige stof hebben. Een van deze vogelsoorten is de Blauwkapifrita. Dat gif komt van het eten van een bepaalde kever, uit de familie van de Melyridae. Door een evolutionaire aanpassing zijn deze vogels zelf niet gevoelig voor het gif van de kever. De giftige vogels gebruiken het gif als afschrikking voor predatoren. Zelfs de eierschaal en de jongen zijn giftig. Het gif is overgedragen door de ouder vogels op de eierschaal en later op de jongen. Van roofvogels weten we dat ze nooit een van deze giftige vogels zullen grijpen. De smaak van dit gif is bitter en erg onaangenaam. Men denkt dat dit weer een bewijs is dat vogels kunnen proeven. Veel onderzoek moet hier nog naar gedaan worden om deze stelling, dat dit ook te maken heeft met smaak, te kunnen bewijzen.
De eindconclusie van de voorbeelden, aan de hand van deze wetenschappelijk onderzoeken, kan zeker gedaan worden dat vogels smaak zintuigen beschikken. Smaak is niet een opvallend zintuig bij vogels. Dat is dan ook de reden dat er nog weinig onderzoek naar is gedaan. Welke vogels smaakzintuigen hebben is nog niet echt duidelijk zeker gezien de individuele vogelsoorten, hier naar zal nog veel onderzoek gedaan moeten worden. Gezien het feit dat we uit eigen ervaring kunnen putten met onze Amerikaanse sijzen, we weten dat de vogels voorkeuren hebben voor bepaalde soorten zaad, is het zeer waarschijnlijk dat ook deze soorten een smaakzintuig hebben.
Oorspronkelijke titel: Bird sense. What it’s like to be a Bird.
Schrijver: Tim Birdhead.
Nederlandse titel: Zintuigen van vogels.
Vertaald door: Pon Ruiter.
Uitgever Nederlandse vertaling: De bezige bij.
ISBN: 978 90 234 7724 2