Spinus magellanica / Hooded Siskin
Met toestemming overgenomen uit Gefiederte Welt.
Vertaald door A. Lemmens.
2010.
Dit artikel wijdt zich uitvoerig aan de Magellaansijs (Carduelis magellanica).
In het eerste deel schrijft August Klages over zijn ervaringen met het houden en de kweek van deze Zuid-Amerikaanse sijs, in het tweede deel gaat Theo Kleefisch in op de problematiek bij de elf ondersoorten en stelt deze afzonderlijk voor. Het tweede deel hoort eigenlijk niet bij de kweekverslagen thuis, maar meer bij de soortbeschrijvingen. U kunt dit artikel via deze link vinden.
Magellaansijzen waren waarschijnlijk de eerste importsijzen die bij (Duitsland, vertaler) ons in grotere getalen verhandeld werden. (de sijzen van de klasse spinus werden in de internationale taxonomie tot het geslacht carduelis ingedeeld). Hun leefgebied reikt van het tropische noorden van Zuid-Amerika tot diep in het zuiden van de gematigde streken Argentinië en Uruguay. Geen andere sijzensoort heeft zoveel ondersoorten voortgebracht. Elf ondersoorten werden tot nu toe beschreven. Ze onderscheiden zich zowel in de grootte als ook in de kleur. Ze hebben allemaal een zwarte kop met geen of een verschillende grote van de borsttekening. Als lichaamsgrootte wordt elf tot dertien cm. aangegeven. Helaas is onze kennis tot het onderscheiden van de verschillende ondersoorten gering, ofwel werden volkomen genegeerd, zodat de bestanden die voorhanden waren door elkaar gebruikt werden.
Import wordt steeds minder en is intussen (vogelgriep) volledig stilgelegd. Wij zullen dus zo zorgzaam mogelijk met deze vogels, die nog in onze volières leven, om moeten gaan. Bovendien is aan te nemen dat al ettelijke paren van verschillende ondersoorten samengezet zijn. Mogelijkerwijs zullen er bij verdere onderzoeken van de leefgebieden (waar nog weinig mensen geweest zijn), meerdere ondersoorten ontdekt kunnen worden. Vaststaat dat er binnen een zelfde ondersoort een bredere variabiliteit in uiterlijke kenmerken aanwezig zijn. In het “handboek van Cardueliden” deel 1 van Classen/Massoth zijn twee ondersoorten afgebeeld. Men kan weinig andere afbeeldingen vinden in diverse andere boeken, waar maar zelden gegevens vermeld staan over de ondersoort. In de meeste gevallen worden de Magellaansijzen afgebeeld met een verder uitlopende borsttekening, die of rond of spits uitloopt. Ik heb enige jaren Magellaansijzen verzorgd en moet vaststellen dat ik tot nu toe weinig vogels met een lange borsttekening gezien heb. Ook over aan bovenzijde donkere ondersoorten zoals C. m bolivianna kan ik niets zeggen.
De kleur van de sijs gaat van grauwgroen en geelgroen naar geel. Ze hebben grote gele vleugelspiegels of minder uitgesproken, qua kleur, vleugelspiegels. Bij de poppen is het op dezelfde wijze verschillend. Er zijn grauwe, groene en gele poppen. Het is niet alleen voldoende om te letten op de grootte bij het koppelen van de paren, ook de snavelvorm en snavelkleur zullen we op moeten letten. Onze importeurs en handelaren weten vaak niet waar hun vogels precies vandaan komen en weten dus ook niet om welke ondersoort het kan gaan. In de afgelopen jaren schijnen vele importvogels, net zoals bij aquariumvissen, via Peru ingevoerd te worden. Interessant is het ook steeds wat zich als “bijvang” in een zending bevindt. Ik had al eens het geluk om op deze manier Andessijzen te bemachtigen voor de prijs van een Magellaansijs. Maar zelfs pas geïmporteerde Magellaansijzen zijn sinds de Euro invoering in prijs gestegen en vaak duurder dan de hier gekweekte vogels.
Als standaardvoer krijgen mijn sijzen een goed zaadmengsel voor sijzen (Hungenberg), divers groenvoer, voedingskalk en grit. Door de droogte van de zomer in 2006 waren de paardebloembladeren erg hard en werden slecht gegeten. Ik was blij dat mijn Magellaansijzen geen jongen hoefden groot te brengen in deze maanden. Enkele paardebloembladeren die ik langs schaduwrijke bospaden vond werd wel graag gegeten. Als vervanging vond ik in de winkel houdbare romaanse sla, wat het hele jaar verkrijgbaar is en wat door al mijn sijzen goed gegeten wordt. Bij de kweek gaf ik aanvullend kiemzaad, paardenbloembladeren en vogelmuur. Het kiemzaad wordt met een zoutstrooier met vitamine, darmstabilisator (propec/firma Hungenberg) en voederkalk bestrooid. Eivoer en levend voer gaf ik niet. Wanneer de jongen het nest verlaten hebben, geef ik ze ook nog melde, zaadstengels van de brede weegbree, gierst en bijvoet. De acceptatie van dit voer is verschillend en vooral de poppen zijn kieskeurig. Zaadstengels van de weegbree kunnen goed ingevroren worden, drie tot vier stengels per oudervogel voer ik per dag.
Helaas zijn de Magellaansijzen niet makkelijk te gewennen. Ik had de laatste jaren niet veel geluk met deze soort. Al naar gelang de herkomst, zijn de meeste die de laatste jaren ingevoerd zijn, gedurende de zomermaanden waarschijnlijk beter af in een buitenvolière dan, zoals in mijn geval, in een warme vogelkamer. In september 2005 kreeg ik uit Nederland twee paren Magellaansijzen. De vogels waren in een zeer slechte toestand en een paar stierf helaas snel. Het tweede paar overleefde en ruide goed door. Na de quarantaine plaatste ik ze bij de andere sijzen in een kleine vlucht. Om welke ondersoort het ging, bij mijn nieuwe Magellaansijzen, kon ik niet achterhalen. Het mannetje is sterk geel gekleurd. De kleine zwarte borstvlek reikt ongeveer anderhalve cm tot onder snavel en loopt spits uit. De snavel is donker loodkleurig, de poten zijn donker. Het gezang is aangenaam kwetterend. Het popje is olijfgroen en lichtbruin gekleurd. Ik had bij deze vogels niet de indruk dat ze een harmonisch paar waren. Het zou een goed jaar duren voor de vogels gingen broeden.
Op 02-09-2006 kwamen uit vier eieren drie jongen. Vanaf het begin voerde het mannetje het popje, dat op haar beurt de voeding aan de jongen doorgaf. De ontlasting van de jongen werd in de eerste dagen opgegeten of uit het nest verwijderd. Vanaf de vijfde dag voerde het mannetje de jongen ook direct, omdat het popje overdag niet meer op het nest zat. Helaas werd het mannetje alweer broedrijp en moest vanwege zijn agressie tegenover het popje afgezonderd worden. Het popje veranderde haar houding hierna tegenover de jongen. Het zwakste jong werd regelmatig in de rug gepikt en uiteindelijk uit het nest gegooid. Ik zette het terug, waar het uiteindelijk weer gevoerd werd. Toen moest ik voor enige dagen weg, waarbij een vriend de verzorging van mijn vogels overnam. Toen ik terug kwam keek ik gelijk bij mijn Magellaansijzen en moest helaas vaststellen dat deze jonge vogel dood onder de twee andere jongen lag.
Na dertien dagen vloog het eerste jong uit. De andere vogel vloog twee dagen later uit. De eerste dagen overnachtten ze in het nest. Twee dagen later overnachtten ze al op een stokje in de kooi. Op 07-10-2006 werd het popje er uit gevangen, de jonge vogels waren nu vijf weken en aten zelfstandig. Na het zelfstandig orden van de vogels behouden ze in het begin hetzelfde voer. Aanvullend voerde ik perillazaad, wat makkelijk te ontpellen is, vermengd met het zaad van de cichorei. Deze mengeling werd door de jongen goed gegeten. Aan het groenvoer kwamen ze bijna niet, alleen van de vogelmuur aten ze slechts de zaden, terwijl de zaadstengels van de brede weegbree helemaal niet bekeken werden. Verse bijvoet aten ze graag. Het perrila- en cichoreimengsel werd stapsgewijs verminderd. Na ongeveer twee weken eten de jonge vogels hetzelfde als de oudervogels. Op een verandering ten aanzien van voeding en omgeving reageren de uitgevlogen jongen gevoelig. Zo moest ik bijvoorbeeld de jongen van de eerste broedronde al snel weer uit de gemeenschappelijke volière nemen en nog langere tijd in een 80 cm. kooi op conditie brengen en aan de voeding gewennen.
Op deze leeftijd zijn de geslachten van de jonge vogels al te onderscheiden. Mannetjes laten de aanzet tot een grote borsttekening evenals een grote vleugelspiegel zien. In zijn totaliteit is de bevedering donkerder dan bij de oudervogels. Het popje was intussen helaas erg dik geworden, ik zette het in een vlucht met de afmetingen 160x50x70 cm. Het mannetje zette ik er twee dagen later bij en weer twee dagen later plaatste ik een nestkorfje. Zoals gehoopt werd het door het mannetje geïnspecteerd en door het popje bekleed. Helaas bleek de broeddrift voorbij te zijn, het kwam voorlopig niet tot een legsel.
Op 20-10-2006 stelde ik bij een controle vast, dat er weer vier bevruchte eieren in het nest lagen. Na het leggen van het derde ei, werd het popje ook weer op het nest gevoerd. Op 31 oktober kwamen 4 jongen uit. Het grootbrengen verliep hetzelfde als bij het eerste legsel, nu kon ik het mannetje er bij laten. Op 19 november vlogen vier, van verschillende grootte, jongen uit. Ze kwamen ook weer de eerste dagen terug op het nest. Dankzij de grotere kweekvlucht verliep deze tweede ronde harmonischer en rustiger. In de avonduren liet het mannetje vaker zijn zachte gezang horen. Van een verder broed kwam het niet meer. De jonge Magellaansijzen werden bij mij, om ze te onderscheiden, niet geringd met een gesloten ring, maar ik gebruikte open kleurringen.
Helaas schijnt het moeilijk te zijn om Magellaansijzen te ruilen of te verkrijgen, omdat de ondersoorten moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Bijzonder interessant voor mij was het om met een vogelliefhebber in contact te komen waar ik samen mijn vogels mee heb aangeschaft bij een Nederlandse vogelhandelaar (firma van Gemen in Didam). Wanneer ik mijn bestand van Magellaansijzen niet kan aanvullen met onverwant bloed, zal ik mijn bestand nauwelijks kunnen uitbouwen. Na de invoerstop van wildvang, die wegens de vogelgriep door de EU commissie verlengd zal worden, kunnen er in de toekomst wellicht geen sijzen meer op legale wijze naar Europa komen. Het is daarom belangrijk de huidige bestanden ondersoorten zuiver te kweken en te behouden.