Door: A. Lemmens.
2021.
Het doel van dit artikel is, hoe oriënteren zich vogels en in het bijzonder de Amerikaanse sijzen, bij de trek. Wereldwijd trekken vogels van het ene gebied naar het andere. Niet alle soorten trekken. De ene soort trekt op korte afstanden naar een gebied waar wel voedsel te vinden is in een bepaald jaargetij. Andere soorten trekken op grote afstanden zoals bijvoorbeeld Zwaluwen van Noord Europa naar Zuid Afrika. Weer andere soorten trekken helemaal niet, zij passen hun voeding aan op wat er te vinden is in de winter maanden. Ook een aantal Amerikaanse sijzen trekken van de ene plek naar de andere. Ze leven in het broedseizoen ergens anders dan de wintermaanden. Al heel lang vragen ornithologen zich af hoe de trekvogels zich oriënteren. Hoe vinden ze de plek waar ze willen komen. Welke hulpmiddel hebben ze hiervoor.
De Amerikaanse sijzen die zich geregeld verplaatsen zijn de Dennensijs, (Spinus pinus pinus), Lawrencesijs, (Spinus lawrencei), Treursijs, (Spinus tristis) en de Mexicosijs, (Spinus psaltria). Zij trekken op relatieve korte en lange afstanden. Hoe de Amerikaanse sijzen trekken is te zien op de bijgevoegde kaartjes. Voor de Dennensijs, Spinus pinus pinus, (zie het kaartje het rood omlijnde hakje) geldt een grote afstand die ze afleggen. Als je het rood omlijnde vakje bekijkt tot Senegal, voor de Dennensijs, Spinus pinus pinus, dan is dat zo’n 6.700 km. De Dennensijzen leggen dus ook best grote afstanden af bij de trek. Voor de Lawrencesijs, Spinus lawrencei, is de trekafstand 1700 km. Relatief een korte afstand. Voor de Treursijs is de trekafstand zo’n 1500 km. Relatief ook kort. Voor de Mexicosijs, Spinus psaltria, is de trekafstand zo’n 6950 km. Dat is dan een redelijk grotere afstand.
Een onderzoek van de universiteiten van Oxford en Oldenburg hebben een oriëntatie mechanisme in de ogen van een Roodborst ontdekt. Dit onderzoek is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature. Dit is een belangrijke stap in de richting om te kunnen begrijpen hoe vogels zich kunnen oriënteren in de lucht. Je zou het ook kunnen zien als een heel klein kompasje. De Roodborst trekt in Europa zo’n 2300 km. De ontdekking in het onderzoek is een eiwit dat reageert op het magnetisch veld van de aarde. Dit mechanisme bevindt zich in het netvlies van het oog van de Roodborst. Dit mechanisme moet wel heel klein zijn als het in het oog van de Roodborst past. De Roodborst heeft een grote van 13 cm, hoe klein is het oog dan wel niet. Het is een stap in de richting om duidelijker te krijgen hoe vogels zich in de lucht kunnen oriënteren. De Roodborsten weten hun precieze locatie tijdens de vlucht niet. Maar ze kunnen wel een perfecte route bepalen om naar een warmere of koudere plek te vinden. De wetenschappers haalden het eiwit cryptochroom-4 uit het oog van de Roodborst en testten het molecuul op gevoeligheid voor lichtstralen en een magnetisch veld. Uit deze test bleek dat de stof een chemische reactie onderging door de krachten van een magnetisch veld. Hierna ontdekte ze wetenschappers dat niet alleen het eiwitkompas in het laboratorium reageerde op het magnetisch veld maar reageerde het eiwitkompas op het magnetisch veld van de aarde zelf. Dat zou kunnen betekenen dat dit molecuul belangrijk is voor de Roodborst om het aardmagnetisch veld te kunnen waarnemen. De wetenschappers vergeleken de magnetische gevoeligheid van deze bijzondere oogstof bij de Roodborst met de zelfde stof ion de ogen van niet trekkende vogels, namelijk de Duif en de kip. Bij de Duif is het kompaseiwit minder gevoelig dan bij de Roodborst. Duiven trekken niet in de nacht zodat de gevoeligheid van het kompaseiwit minder kan zijn. Bij de kip, die het kompaseiwit niet heeft, was er geen gevoeligheid van het aardmagnetisme. Men vermoedt dat bij nachttrekkende vogels de gevoeligheid van het kompaseiwit zich zo noodzakelijk heeft geëvolueerd. Omdat vogels die s ’nachts trekken geen andere oriënteringen mogelijkheden hebben. Veel vinkachtige vogels trekken vaak in de nacht. Dat heeft te maken met minder gevaar lopen bij de trek door predatoren. De Amerikaanse sijzen behoren ook tot de vinkachtigen. Van de Amerikaanse sijzen soorten zijn er vier die trekken, zie bijgevoegde afbeeldingen van hun leefgebied. Ik heb helaas niets kunnen vinden of er op dit gebied onderzoeken zijn gedaan met betrekking tot de Amerikaanse sijzen. Toch denk ik dat je het onderzoek van de Roodborst, zoals hierboven omschreven, kunt door trekken naar de Amerikaanse sijzen die ook trekken. Mochten er lezers zijn die hier wel iets over weten of gelezen hebben hoor ik dat graag. Wat wel duidelijk is geworden uit onderzoek is dat vogels die van nature trekken, in ophoed van de mens, in de periode dat ze van nature trekken erg onrustig kunnen worden. Ze willen trekken. Voor soorten vogels die al langer leven in ophoed van de mens zal dat zeker veel minder of zelfs niet het geval zijn. Maar voor soorten die nog dicht tegen de natuur staan kan dat natuurlijk nog een rol spelen. Al de soorten Amerikaanse sijzen die trekken geldt dat in meerdere of mindere maten. De Lawrencesijs (Spinus lawrencei) staat nog veel dichter bij de natuur dan bijvoorbeeld de Dennensijs (Spinus pinus pinus). De Dennensijs (Spinus pinus pinus) wordt tenslotte meer gekweekt dan de Lawrencesijs (Spinus lawrencei). Ik hoop dat er in de toekomst hier meer duidelijkheid in komt door onderzoek.