Ademhaling van vogels.

Door: A. Lemmens.

2015.

De ademhaling bij vogels werkt anders dan bij bijvoorbeeld zoogdieren. De longen van een vogel zijn klein in verhouding met de lichaamsgrootte, ook zetten de longen niet uit bij het inademen. Dit inhoudelijk vermogen van de kleine longen wordt gecompenseerd door de 9 luchtzaken die de vogels heeft, deze luchtzaken kunnen wel uitzetten. Ook de botten zijn hol waar lucht in opgeslagen wordt. De ademhaling van een vogel is eenzijdig, zoals ze dat noemen, het betekent dat er constant zuurstofrijke lucht door de longen stroomt. Bij zoogdieren, bijvoorbeeld, wordt er bij het uitademen geen zuurstofrijke lucht door de longen gepompt.

De voorste luchtzakken bestaan uit de volgende onderdelen:
– Interclaviculaire luchtzak, deze luchtzak oefent druk uit op de syrinx ( stembanden), zodat er geluid gemaakt kan worden.
– Twee nekluchtzakken.
– Twee voorste borstkasluchtzakken.

De achterste luchtzakken bestaan uit de volgende onderdelen:
– Twee achterste borstkasluchtzakken.
– Twee buikluchtzakken.

De in totaal negen luchtzakken zijn onder te verdelen in twee types; de voorste en achterste luchtzakken.
Op deze vereenvoudigde indeling is het volgende schematische ademhalingssysteem van vogels te maken:
Fase 1:
De eerste inademing, begin van het ademhalingsfase.
De lucht gaat via de luchtpijp en de bronchiën (gehele vertakking van de luchtwegen) in hoofdzaak naar de achterste luchtzakken en voor een deel naar de longen. Zie afbeelding fase 1.

Fase 2:
Deze fase hoort ook bij de eerste inademing.
De lucht stroomt uit de achterste luchtzakken naar de longen, de lucht is hier nog zuurstofrijk. De aanwezige lucht wordt hierdoor verdreven. Zie afbeelding fase 2.

Fase 3:
De tweede ademhaling, de oude zuurstof arme lucht, stroomt uit de longen naar de voorste luchtzakken. Zie afbeelding fase 3.

Fase 4:
De tweede keer dat er uitgeademd wordt. De lucht, zuurstof arm, wordt uit de voorste luchtzakken geperst om naar buiten te gaan. Zie afbeelding fase 4.

Inademen:
De volgende ademhaling van de vogel ziet dan zo uit:
Het borstbeen beweegt naar voren en naar onder terwijl de ribben uit elkaar gaan. Waardoor de luchtzakken groter kunnen worden. Door het groter worden van de luchtzakken, neemt de luchtdruk in de luchtzakken af, zodat de lucht weer kan toestromen.
De lucht stroomt van de luchtpijp naar de achterste luchtzakken.
In de zelfde tijd stroomt lucht van de longen naar de voorste luchtzakken. Zie afbeelding inademen.

Uitademen:
Het borstbeen en de ribben gaan weer terug op zijn oorspronkelijke plaats, hierdoor wordt het volume weer kleiner, waardoor de lucht naar buiten wordt gedrukt.
De lucht uit de achterste luchtzakken stroomt naar de longen.
Op het zelfde moment stroomt de lucht uit de voorste luchtzakken naar buiten waardoor de lucht het lichaam verlaat. Zie afbeelding uitademen.

Om een hoeveelheid lucht door het ademhalingssysteem van een vogel te laten gaan, zijn twee ademhalingen nodig. Zie fase 1 tot en met 4. Het voordeel hiervan voor de vogel is dat er constant zuurstofrijke lucht door de longen stroomt. De zuurstofrijke lucht die constant in de longen aanwezig is wordt niet vermengd met zuurstofarme lucht, wat bij zoogdieren wel het geval is.