Zwartborstsijs geschiedenis Duitsland

Door: Horst Mayer.

2016.

Met toestemming overgenomen van Gefiederte Welt nummer 7 en 8 van 2016.

Vertaald door: A. Lemmens.

Noot van de vertaler:
De literatuurresearch in dit artikel is gebaseerd op Duitse tijdschriften en heeft dus betrekking op de Zwartborstsijs die in Duitsland is ingevoerd en de eerste beschrijvingen in Duitse vogeltijdschriften. De meeste ingevoerde vogels in Europa komen het continent binnen via de haven van Rotterdam en later via het vliegveld Schiphol. Van daaruit worden de ingevoerde vogels verspreid in Europa. Met andere woorden is uit onderstaand artikel ook wel een beeld te herleiden voor de situatie voor Nederland.

Met betrekking tot de algemeen gehanteerde wetenschappelijke benaming voor de Zwartborstsijs nu (2017) Spinus notatus is, respectievelijk voor de ondersoorten , Spinus notatus forreri, Spinus notatus notatus en Spinus notatus oleaceus gebruikt wordt, ook door de onderstaande auteurs ;Clements, Howard and More, Dickinson en Del Hoyo (Checklist of the Birds of the World).

Verspreiding en ondersoorten.
De Zwartborstsijs komt in drie ondersoorten in Midden Amerika voor. Volgens de checklistsen (Howard en More, 1991; Clement et al., 1993; Dickinson, 2003; Del Hoyo et al.,2010) wordt de zwartborstsijs als volgt ingedeeld:
– Carduelis notata notata (de Bus de Gesignies,1847) Oost en Centraal Mexico en Noord Guatemala.
– Carduelis notata forreri ( Salvin en Godman, 1886) West Mexico.
– Carduelis notata oleacea (Griscom, 1932) Zuid Belize tot Noord Nicaragua (ook in gebieden in Guatemala, el Salvador en Honduras).

In de Duitstalige literatuur (Wolter, 1975-1982; Hielfeld,1981; Classen en Massoth, 1992; Robiller, 2003), werd de Zwartborstsijs tot het geslacht Spinus gerekend en daarom luidt de wetenschappelijke naam dan ook Spinus notatus. De beide ondersoorten forreri en oleaceus zijn hier ook beschreven. Ook de actueelste checklist van Dickinson en Christidis (2014) scheidt de sijzen als vertegenwoordiger van het geslacht Spinus af van de Carduelissoorten. De Engelse benaming Black-headed Siskin, soms ook geschreven als Black Headed siskin wordt in de internationale literatuur zo nu en dan ook voor de Magellaansijs gebruikt. Zo vond ik deze benaming bv. In het Amerikaanse boek van Bates en Busenbark 1970, waar de ondersoort icterica van de Magellaansijs zo genoemd wordt (ook op internet wordt af en toe Black-headed Siskin bij Magellaansijs ingedeeld, ofschoon eigenlijk Hooded Siskin beter was). In Nederland wordt de soort Zwartkopsijs ,die in Duitsland Schwarzkopfzeisig heet, genoemd. Deze naam werd ook in Duitsland tot begin van de jaren zeventig zo nu en dan gebruikt. In de Franse literatuur (Armani,1983), daar wordt de soort Tarin à tête noire (Carduelis notata) genoemd, verder is ook chardonneret à tête noire gebruikelijk, er wordt naast de reeds genoemde ondersoorten nog een vierde nl. Carduelis grisconni (in de staten Nayarit en Zacatecas) vermeld. Op verschillende internetsites is deze vierde ondersoort ook te vinden. De ondersoorten van de Zwartborstsijs lijken qua bevedringskleuir veel op elkaar. Oleacea is iets donkerder dan de nominaatvorm en forreri gedeeltelijk helderder en feller geel. De grootte van de Zwartborstsijs is tussen de 10 en 12 cm (Clement et al.,1993; del Hoyo et al.,2010). Volgens Classen Massoth (1992) is de nominaatvorm het grootste, waarbij de beide andere ondersoorten kleiner blijven. Met een gewicht van slechts 10 tot 12,2 gram (del Hoyo et al, 2010) is de zwartborstsijs een lichtgewicht.

Leefwijze.
In hun Midden-Amerikaanse vaderland bewonen Zwartborstsijzen hooggelegen coniferen als ook dennen-, sparren- en eikenbossen. Clement et al., 1003 geeft hoogtes van 1000 tot 2750 meter aan en del Hoyo et al.,2010, 1600 tot 3000 meter. In oostelijk Guatemala komen de vogels daarentegen in laagland voor, waar ze in op dennenbossen in savannen met slechts enkel dennen leven. Gewoonlijk worden Zwartborstsijzen paarsgewijs of in kleine groepen (familieverbanden) aangetroffen. Na de broedtijd vormen de dieren grote groepen tot 200 vogels en trekken dan naar hoger gelegen gebieden. Als voeding dienen verscheidene planten- en dennenzaden, die zowel in de bomen als op de grond gevonden worden. Net zoals onze putter dan de Zwartborstsijs zich aan bloemknoppen vastklampen en zo de zaden uit de vruchten te plukken. Volgens del Hoyo et al., zou het legsel uit slechts twee eieren bestaan, wat echter volgens ervaringen van kwekers van vogels in een beschermd milieu niet klopt, meestal worden 3 tot 4 eieren gelegd. Historische zaken en vermeldingswaardigheden uit de literatuur. De eerste wetenschappelijke beschrijving van de Zwartborstsijs werd gedan door de Belgische ornitholoog Baron Bernard Ame Leonard Du Bub de Gisignies in het jaar 1847 met naam Carduelis notata Du Bus, 1847 (Bulletins de l ‘Academie Royale des sciences Bruxelles, 14 pt 2p. 106). Karl Russ noemt de soort in zijn boek 1879 “De Zwartborstige sijs (Fringilla notata)”. Naast de verspreidingsgebieden (Midden Amerika en Mexico) en een korte bevederingsbeschrijving, schrijft Russ alleen dat deze sijs nog niet ingevoerd werd. Vermeldingswaardig zijn evenwel ook nog de vernoemde wetenschappelijke namen, waarmee de soort tot dan toe vernoemd werden: Chrysomitris notata, Bp.,Cb.,Brd.; Carduelis notata, Dbs.; Fringilla magellanica, Audb., Vieill.,Chrysomitris magellanica, Bp.; Sporagra notata,Gr. Neunzig (1921) gebruikt dan al de huidige nog geldende naam en schrijft over de “Zwartborstsijs (Spinus noratus) (du Bus) ” na een uitvoerige bevederingsbeschrijving als ook de weergave van het verspreidingsgebied en voeding onder andere: ijverige zanger,…… net zoals de putter, maar met klankvollere tonen doorweven,… legsel 3 tot 4 eieren (19×12,5 mm)….in het thuisland een geliefde kooivogel, in het begin, na de invoer, nog gevoelig, verder als andere sijzen….; af en toe enkelingen of in geringe aantallen ingevoerd….1915 kruising met kanariepoppen”. Over deze kruisingenkweek berichtte Paul Engel, Tilsit, Gefiederte Welt, tijdschrift 1915 blz. 230 en 231. Daar schrijft hij dat het hem gelukt is kruisingen van Mexicaanse Zwartkopsijzen, spinus notatus, met een kanariepopje te kweken en dat hij nog niet eerder over zo’n kweek gelezen had. Op het precieze tijdstip van de eerste Duitse import kon ik in de mij beschikbare literatuur slechts bij Bielfeld (1981) meldingen vinden. Hij schreef ook slechts “de Zwartborstsijs is voor het eerst rond 1910 geïmporteerd”. Aan de hand van het register van Gefiederte Welt, waarin voor die tijd elke nog zo’n korte beschrijving van een vogelsoort zeer nauwkeurig uitgevoerd werd, kon ik van 1909 tot 1912 absoluut niets vinden. Eerst in 1913 staat op blz. 296 in de rubriek “van de vogelmarkt van zelden op de vogelmarkt afkomstige vogels worden aangeboden”, dat J. Gotz, kgl.bay. hofleverancier, Neu-Ulm, “Mexicaanse Zwartkopsijzen “aanbiedt. De volgende vermelding in Gefiederte Welt volgt dan in 1914 blz. 24 waar dezelfde handelaar “zwartkoppige sijzen uit Mexico mannetje ” adverteert. Waarschijnlijk heeft de hierboven reeds genoemde Paul Engel (Gefiederte Welt 29/1915) van deze handelaar zijn mannetje verkregen en daarmee wel de eerste nakweek- evenwel met een kanariepopje- gekweekt, want in Gefiederte Welt 1914 (blz. 136) antwoordt K. Neunzig in “redactionele brievenbus ”op een brief van P.E. Tilsit: “de sijs is waarschijnlijk de Zwartborstsijs (Spinus notatus)….welke in Zuidoost Mexico en Guatemala tot aan Honduras voorkomt…. De gegeven voeding is goed”. Zo kon het goed mogelijk zijn dat de zwartborstsijs in 1914 in Duitsland ingevoerd werd, ook toen onder de naam Mexicaanse Zwartkopsijs. Eerst in 1924 wordt in Gefiederte Welt (tijdschrift 16 blz. 128) de Zwartborstsijs weer kort genoemd. In de rubriek “redactionele brievenbus ”staat slechts alleen dat de zwartborstsijs net zoals onze putter zingt. Interessant wordt het dan in jaargang 1926, naast een andere kleine notitie (blz.432), daar staat op blz.443 onder “nieuwe kwekersresultaten”: een kweker van hier kweekte Elzensijs maal Zwartborstsijs en het lukte hem ook zuivere Zwartborstsijzen te kweken. Op blz. 560 worden deze beide kweekresultaten nogmaals genoemd. Dus met ander woorden is in 1926 de eerste Duitse kweek gelukt. Het eerste kweekbericht over de zwartborstsijs vond ik dan in tijdschrift 52/1926. Hier berichtte de Zwitser J. Gfeller-Kindlisbacher, Bern, dat bij hem in de zomer van 1926 in twee broedsels samen vijf jonge vogels groot werden. In hetzelfde artikel werd ook over succesvolle broedsels van Elzensijs maal Zwartborstsijs bericht (1925 3,1 kruisingen groot en in 1926 een pop), en op blz. 617 is waarschijnlijk de eerste (zwart witte) tekening van een Zwartborstsijs in Gefiederte Welt te zien ( in 1929 werd op blz. 418 dezelfde tekening nogmaals afgedrukt). In 1929 vindt men nog iets over de Zwartborstsijs op blz. 396 (redactionele brievenbus) . K. Neunzig antwoordt daar op; een brief en schrijft dat de doodgegane vogel “een Zwartborstsijs (spinus notatus) in jeugdkleed was ….deze zeer zwakke soort”. In de dertig- en veertigerjaren vindt men slechts weinig over de Zwartborstsijs in de Gefiederte Welt, wat de zeldzaamheid van deze vogel in die tijd onderstreept. Vermeldingswaardig is alleen tijdschrift 13/1934 blz. 147 ( K. Neunzig bericht daar dat de Zwartborstsijs met kleine aantallen wordt ingevoerd) en tijdschrift 2/1935 blz. 16 waar een weinig meer over de zwartborstsijs te lezen is. E. Schutze schrijft daar o.a. dat hij in 1929 drie jonge Zwartborstsijzen kweekte. Als opfokvoer gebruikte hij een eigen mengeling met verse poppen als ook half rijpe paardenbloemzaden, de ideale voeding voor sijzen, voor zoveel als mogelijk te vinden is. De kleurverandering begon vier weken na het verlaten van het nest en was na zes maanden voltooid. In 1973 schrijft G.A. Radkte in het kleine tijdschrift “Kornerfresse”, waarvan een oudere uitgave van C. Aschenborn uit de jaren 1954 en 1966, die ik helaas niet ter beschikking heb, dat de Zwartborstsijs- ook Zwartkopsijs genoemd- in de laatste jaren weer ingevoerd wordt, en dat de kweek regelmatig gelukt was. Ook W. Baars noemt in de Gefiederte Welt 1963 (blz. 191) de soort Zwartkopsijs (spinus notatus) en beschrijft de gewenning van een mannetje. Andere artikelen die wel ingaan op de moeilijke gewenning van pas ingevoerde Amerikaanse sijzen, waren in 1974 van Marschaal, 1975 van Grubbe en in 1976 van Mohr. In deze werken komt nu de Zwartborstsijs ter sprake en voor het eerst wordt uitvoerig over deze mooie vogel bericht. In jaargang 1075 vond ik op blz. 110 en 111 de eerste foto’s – slechts in zwartwit- van een Zwartborstsijs in de Gefiederte Welt.

Met dit overzicht heb ik geprobeerd alle tot dus ver verschenen publicaties over de Zwartborstsijs in Gefiederte Welt bijeen te brengen. Ik hoop dat ik niets vergeten ben, daar in de registers van de naoorlogse jaargangen helaas niet alle vernoemingen opgenomen zijn, zoals ik moest vaststellen. Op te merken is nog dat ik Gefiederte Welt van voor 1896 compleet mis, als ook enige jaargangen tussen 1899 en 1923. Drie goede kweekverslagen met mooie foto’s vindt men in het niet meer bestaande tijdschrift “De volière” (Wacknits,1993; Haffner,1996;Macke,2015). In het Italiaanse vogeltijdschrift “ALCEDO” (deel 6/2013) is een Zwartborstsijs afgebeeld in “Diluito”(verbleekt). Bij deze verbleekte vogel zijn alle anders zwarte bevederingsdelen verbleekt. Ook op internet is bij You Tube zo’n vogel te bekijken.