Een kweekpoging met problemen.
2011.
Door: August Klages.
Vertaling: A. Lemmens.
Met toestemming overgenomen.
Niet alle Amerikaanse sijzen die ik verzorgd heb waren niet goed geschikt voor het houden in mijn kweekruimte, die toen ongeveer dertig kweekkooien omvatte. Zo probeerde ik in verschillende tijdsduur en met verschillend kweekresultaat de volgende soorten te kweken: Mexicosijzen, Zwartborstsijs, Magellaansijs, Treursijs, Zwartesijs, Andessijs en Yarrelsijs. Bij de mexicosijs lukte het mij zelfs te kweken met 4 van de 5 bekende ondersoorten ( niet met de C.p. witti van de Mexicaanse Tres-Marias-eilande). Ook de Guatemalasijs heb ik ook verzorgd. Doch kweken hiermee lukte mij niet. De Mexicosijs en Yarrelsijs zijn tenslotte ”overgebleven”, die houd ik nog steeds. In mijn vogelverblijf is de temperatuur tussen de 20 en 24 graden C. , op hete zomerdagen soms ook 30 graden. Dat schijnen de Yarrelsijzen erg fijn te vinden. De ruimte krijgt zijn daglicht via een groot raam, daarnaast is elke kooi met een 5 watts spaarlamp voorzien, die van 7 uur tot 22.00 uur brandt. ’s Nachts brandt er een kleine lamp in de kweekruimte.
Mijn eerste Yarrelsijzen kreeg ik in de tachtiger jaren. Toen waren deze vogels nogal zwak en hadden een zorgvuldige gewenning nodig. Hun bestand in de vrije natuur was bedreigd, zodat ze opgenomen als artikel van de wet Washintonse soortbescherming. Het houden ervan was meldingsplichtig en ik voerde nauwgezet registratie van mijn bestand. Overigens heet de Yarrelsijs in ambtelijke taal Geelwangvink en is daarbij afgeleid van de Engelse benaming “Yellow faced siskin”. Na wisselende beginnerresultaten had ik tenslotte deze soort in de vingers. Ik had betrouwbare stellen en regelmatig gezonde jongen. Belangrijk is het je goed op de hoogte te brengen van deze vogels, d.w.z. je goed te informeren van wat de vogels nodig hebben in de vrije natuur en ze te observeren en rekening te houden met deze behoeftes. In principe geldt dat de Yarrelsijzen, Amerikaanse sijzen sowieso, geen vogelsoorten zijn voor beginners in de vogelhobby. Vooral de ervaringen uit de tachtiger jaren waren wisselvallig en vaak ook negatief. Ik zelf had, zoals gezegd, weinig problemen met deze mooie sijs. Ik had met de verzorging van andere Amerikaanse sijzen in die tijd veel groter problemen beleefd. Zo had ik bijvoorbeeld grote problemen met het gewennen en het langer houden van de wijdverspreide Magellaansijs. Dit gaat op voor het houden in mijn kweekruimte die uitsluitend uit volières en kooien in gesloten binnenruimtes plaatsvindt. In het midden van de negentiger jaren werd de bescherming van Yarrelsijzen versoepeld, er kwamen talrijke importvogels uit Zuid-Amerika, ondanks dat de soort nog onder de wet soortenbescherming viel en dus meldsplichtig was. Spoedig was de markt verzadigd en het werd moeilijk de gekweekte vogels te verkopen, omdat de importvogels goedkoper waren.
Met deze importen belandde ook enkele mannetjes in de handel, waarvan de zwarte kopbevedering aan beide zijden of ook aan een kant tot onder de ogen reikte (zie afbeelding). Deze kopbevedering lijkt op een masker en daarom noemt men deze mannetjes “zorro-types”. De opvattingen voor het ontstaan van dit fenomeen zijn verschillend en zodoende niet verklaarbaar. Dr. Carlos L. Ortngo (2002) uit Venezuela schrijft daarover: de ornitholoog John Quatrospreekt de vrees uit in Journalorthitoogico nr 101, dat het bestand in de vrije natuur in Venezuela meer in gevaar is dan men in het algemeen aanneemt. Vroeger waren er twee geïsoleerde voorkomende populaties n het land. Het zogenoemde “tipo central” kwam zuidelijk van Caracas in de provinvis Carabobo, Cojedes en Portuquesa voor. Deze populatie is echter sinds 20 jaar verdwenen. Het waren kleine Yarrelsijzen die qua grootte aan kapoetsensijzen herinnerde. De vorm en het volume van de zwarte koptekening scheen met de beschrijving van de mannetjes van de kwekers uit Europa overeen te komen. De rede van het verdwijnen van deze populatie zijn veelzijdig. Naast het vangen voor de vogelhandel speelde ook het verlies van leefruimte alsmede het gebruik van insectenverdelgingsmiddelen ter bestrijding van ziekteoverdragende insecten een belangrijke rol. Hun grote vatbaarheid zorgde mede doorvoor, dat ook de laatste exemplaren uit het bestand van Venezolaanse kwekers verdwenen. Het grootste deel van de inheemse natuurkundige verzamelingen van balgen stammen waarschijnlijk uit deze populatie .De laatste balgen werden in dezelfde tijd verzameld, toen men ontdekte dat een andere populatie 400 km zuidelijker in Oost-Venezuela, zuidoostelijk van Barcelona in de provincies Anzoatequi en monagas voorkwam. De oostelijke populatie overlapt zich soms met leefgebieden van de C. magellanica longirostris in Venezuela. De individuen van deze populatie zijn een beetje groot, men noemt ze ook wel “orientaaltype”. De stuitbevedering van het popje is verschillend t.o.v. de gele bevedering van de uitgestorven westelijke vorm en is net als de Braziliaanse Yarrelsijspop parelwit. Bij alle Yarrelsijzen die ik in de museumverzamelingen of in de Venezolaanse natuur heb gezien bevinden zich geen zogenaamde “zorro-types”. De zorrovoges die ik heb gezien zaten in de kooien van de kwekers en stamden allemaal af van de vogels uit Brazilië. De ornitholoog Luis Fabio Silveira van de universiteit San Pablo noemt drie mogelijke redenen voor de aanwezigheid van het zorrotype. Ten eerste: de populatie van de Braziliaanse Yarrelsijs uit het tropische oosten staat op punt te muteren, het zwart van de koptekening breidt zich steeds verder naar voren en beneden uit. Ten tweede: de mannetjes van de Magellaansijs variëren zo sterk in de uitbreiding van de zwarte verentekening dat het tot verwisselingen komt met de Yarrelsijs. Ten derde : waarschijn gaat het om een natuurhybride tussen Yarrelsijs en Magellaansijs . De onder 2 genoemde opvatting vind ik niet zeer waarschijnlijk, omdat de overlappende gebieden van de Yarrelsijs en Magellaansijs maar weinig voorkomt of met andere woorden de kans klein is dat een verwisseling van de soorten in de vrije natuur haast niet voor kunnen komen, in tegenstelling met de soortverwisseling bij kwekers. En ook de derde mogelijkheid houd ik niet voor waarschijnlijk. Jaren geleden had ik ook al mannetjes van het zorrotype in mijn bestand en ik heb er ook succesvol mee gekweekt. De mannelijke nakomelingen waren volledig normaal en lieten geen uitbreiding van de zwarte kopbevedering zien , ook niet bij de volgende generaties. Door vele schrijvers wordt het door ornitholoog Quatro beschreven uiterlijk van de oostelijke populatie in Anzoatequi en Moagas in twijfel getrokken. Aan de andere kant wordt in de recentelijk literatuur voor de verspreidingen Venezuela overwegend juist dit oostelijke leefgebied genoemd.
Na een korte onderbreking zullen er in 2000 weer Yarrelsijzen in mijn vogelverblijven trekken. De oude kweekverblijven, die bestonden uit aan elkaar gekoppelde kunststof kooien, die in de loop der tijd zijn gevormd, voldoen niet meer aan mijn hedendaagse eisen. Er werden nieuwe kweekkooien van verschillende grote gebouwd en ook een hoekvormige volière van 230x185x60 die door schotten verdeeld kon worden. Deze volière werd in 2004 de leefruimte voor mijn koppels Yarrelsijzen. Helaas moest ik wel eerst het verlies van 2 poppen en een mannetje verwerken. De resterende 4 poppen en 6 mannetjes acclimatiseerde snel en ik hing snel 4 traliebroednestjes op. Al de nestkastjes werden snel bewoond en in allen werden eieren gelegd. Het gelukte mij echter niet vast te stellen welke vogels zich met elkaar verpaard hadden. Soms voerde mannetje 1 en soms mannetje 2 hetzelfde popje. Soms legde een popje het ei in het ene nest en soms in een ander, 2 van de vier popjes gingen tot broeden over en weldra kwamen twee jonen uit. Alle Yarrelsijzen in de volière namen aan het voeren van de jongen deel. Met 6 dagen ringde ik de jongen en na 13 dagen verlieten de jongen het nest. Maar al snel merkte ik dat de jongen zich alleen op de grond bevonden en niet naar boven konden vliegen. Mijn directe onderzoek liet zien dat een van de oudere vogels de vleugelschouder van het jong zodanig kapot gepikt had dat de vleugelpennen niet door konden groeien. Helaas werden ze ook maar een paar dagen gevoerd, zodat ze dood gingen. Gelukkig kon ik de dader die bij de jongen de problemen veroorzaakt had achterhalen en uit de volière nemen. Een ander popje was weliswaar broedrijp, ze legde echter geen eieren, een ander popje voerde haar jongen niet, een ander brak haar vleugel en weer een ander had zich aan haar oog verwond, in 2004 waren dus mijn kweekpogingen mislukt.
In 2005 zette ik in begin oktober 4 Yarrelsijspopjes in voor de kweek, dit keer ook weer in kooien van 80x40x40. De mannelijke partner ruilde ik meerdere keren tegen elkaar uit, totdat ik dacht waar te nemen dat de koppels harmonieerde. Toch bracht ik in dat jaar maar 1 jong op stok. Mijn Yarrelsijzenbestand verouderde inmiddels, tot ik uiteindelijk maar 5 mannetjes overhield. Twee gaf ik aan een andere kweker, maar met de afspraak dat in het geval van succesrijke vermeerdering ik “vers bloed” terug zou krijgen. Daartoe kwam het echter niet.
Intussen werden de gevolgen duidelijk van het importverbod van exotische wilde vogels in de EU. Aan import van Yarrelsijzen was dan ook niet meer te denken en in het algemeen waren de prijzen voor deze exoten behoorlijk gestegen. Twee jaar moest ik wachten tot ik het popje bemachtigen kon. In september 2007 ging ik naar een kweker in Munsterland om deze vogel te bekijken. De Yarrelsijzen van deze kweker waren in goede conditie en bevielen mij zo goed dat ik gelijk tot de koop van een koppel besloot, ook bij zijn andere Yarrelsijzen paren zouden nog jongen uitkomen en hij had een mooi bestand Geelbuiksijzen. Hij leek over het algemeen een serieuze kweker die zijn vogels uitsluitend met wilde zaden en groenvoer voerde. Ik bleef met hem in contact. Oorspronkelijk wilde ik dat nieuwe popje met mijn tweejarig mannetje koppelen, echter deze twee konden het niet met elkaar vinden. Daarna zette ik het nieuwe popje met het eveneens nieuwe mannetje in een kweekkooi samen. Ik had ze een kokosnestje en nestmateriaal gegeven, het laatste werd alleen maar rond gesleept en 5 eieren werden op de bodem van de kooi gelegd, vervolgens door het popje aangepikt en opgegeten. Mijn aanvankelijke vreugde was snel in teleurstelling omgeslagen. Ook begin 2008 bouwde dit koppel geen nest, de eieren werden weer op de bodem gelegd en opgegeten. Daarna verhuisde ik dit koppel naar mijn kamervolière, die ik meer in het oog kon houden. Een rede voor dit eigenaardige gedrag vond ik niet. Het popje produceerde nog steeds vlijtig eieren (ongeveer 20) die allemaal niet in het nest gelegd werden en ook niet bebroed.
In augustus datzelfde jaar had ik het koppel een zelf voorgevormd nest gegeven en er twee kunststof eieren ingelegd. Het popje legde er zelf twee eieren bij die bevrucht waren en ook bebroed werden. De ander eieren die ze legde werden weer opgegeten. Twee jongen kwamen uit, zij lagen echter al na een dag met pikwonden op de bodem. Dit koppel voelde zich waarschijnlijk onzeker in hun behuizing. Ik had het voorheen al geprobeerd in kweekkooien van 80,100 en zelfs van 160cm lengte, in kooien op gezichtshoogte of niet direct in het zicht onder het plafond. Dit alles scheen de vogels niet te behagen. Tenslotte had ik uit een oud keukenkastje (100x32x40) een nieuwe behuizing gemaakt, die ik boven de kamerdeur hing. Hier werd het hierboven genoemde paar, dat ik kort daarvoor had zien treden, ingezet. In het midden van de kooiachterwand werd een houten nestbakje met tralies aangebracht en van voren met kunstgroen bekleed, twee elzen takken dienden als zitstokken. Ik had een beetje sharpie in het nest gelegd. Na een uur zat het mannetje op het nest en lokte zijn popje. De volgende dag begon het popje het nest verder te bekleden. Drie eieren weden in het afgebouwde nest gelegd, werden bebroed en naar 13 dagen broeden kwamen op 21 en 22 september drie kleine Yarrelsijzen uit. Het door mij aangeboden kiemzaad werd door het mannetje aangenomen en aan het popje op het nest gevoerd. Ook het hart van romasla werd graag gebruikt. Zou de kweek dit keer werkelijk gaan lukken? Ik was benieuwd. Na drie dagen durfde ik opnieuw het nest te controleren, alle jongen maakten een goede indruk. Op de zesde dag ringde ik jongen met 2,7mm aluminium ringen. Nu gaf ik ook paardeloembladeren en andijvie. De ouders voerden goed, ondanks dat er regelmatig schermutselingen werden waargenomen. Ik besloot beide niet te scheiden, als het mij te gortig werd koelde ik ze af met een plantenspuit. De nakomelingen werden goed verzorgd en verlieten na 16 tot 17 dagen het nest.
Vijf dagen later legde het popje 1 ei in het nest, dat echter ook gelijk weer opgegeten werd. De onmiddellijk in het nest gelegde kunststofeieren schenen te helpen, want het popje legde er 3 eieren bij en begon te broeden. Om verstoring te vermijden had ik het mannetje samen met de jongen eruit gevangen. De plichten waren verdeeld, het popje kon ongestoord broeden het mannetje kon in een andere kooi de hongerige eerste jongen verzorgen. Met het zelfstandig eten hadden de jongen het moeilijk, op de voerbakjes die op de grond in de kooi stonden wilden ze niet komen. Ik plaatste de bakjes hoger maar dat had ook geen succes, eerst toen ik de bakjes verhoogd aan het voorfront bevestigd had aten ze er aarzelend aan. Het drinkwater werd twee dagen in de week vervangen door Nekton-tonic-K. Ondanks dat de gelijktijdig uitgekomen jongen van de kapoetsensijzen en de Yarrelsijzen, beide zelfstandig kiemvoer etend anz. , verzwakte toch de Yarrelsijzen. Ik gaf ze 2 dagen een coccidiosekuur en een uur rood licht. Hierdoor verbeterde hun conditie aanzienlijk. Spoedig namen de jongen ook het voedsel op dat op de grond werd aangeboden. Een jonge vogel moest ik snel scheiden van de andere omdat hij geplukt werd. Dit probleem schijnt bij de Yarrelsijzen kweek helaas vaker voor te komen. Kortgezegd, alle drie de jongen werden snel zelfstandig en ontwikkelde zich tot 2 gezonde mannetjes en een popje. Het nieuwe legsel dat het popje bebroedde was echter onbevrucht.
Ook in 2009 broedde dit koppel. Er werden 2 maal slechts 1 jong en een andere keer slechts 2 jongen zelfstandig. Bij deze laatste ronde in juli 2009 voerde beide ouder vogels de jongen liefdevol. Echter na het verlaten van het nest werd het popje plotseling agressief naar de jonge mannetjes toe. De jongen werden opgejaagd en er werden vleugelpennen uitgetrokken. Het jonge popje werd door de ouderpop niets aangedaan, in tegendeel, het werd zorgzaam gevoerd. Ik scheidde de pop van de jongen en vertrouwde het groot brengen van de jongen aan de vader toe. Een plotselinge agressiviteit van het popje naar haar jongen had ik nog eerder niet meegemaakt. Dit popje zou ik niet meer inzetten voor de Yarrelsijzenkweek.
De moeizame gewenning van Yarrelsijzen, in de natuur gevangen, had zich door de importbeperking intussen opgelost. Ik gaf mijn vogels een gebruikelijke handels sijzenmengeling, waar ik nog wat negerzaad, rijkelijk chicoreizaad alsook perilla en wit en bruin slazaad aan toevoegde. Verder worden de zaden gevoerd, droog en halfrijp, naargelang het jaargetij. Zowel de halfrijpe zaden als het groengedeelte van bijvoet, ganzenvoet, weegbree en gierst geef ik rijkelijk. Deze laten zich ook goed invriezen. Om de paar dagen geef ik mijn Yarrelsijzen een vitaminekuur A, D en E of een kuur van multivitaminepreparaat. Als het nodig is geef ik een coccidiosekuur en eenmaal per jaar stuur ik wat ontlasting voor onderzoek naar de dierenarts. Naast het bovengenoemde voer krijgen mij Yarrelsijzen, speciaal tijdens de broed veel kiemvoer. Daarvoor week ik 6 tot 10 uur de resten van het droogvoer, dat de vogels gekregen hebben, gemengd met negerzaad, daarna spoel ik het grondig uit en laat het ongeveer 20 uur kiemen. Sla en paardenbloembladeren voer ik meerdere malen dagelijks vers. Verder krijgen mijn vogels andijvie, vogelmuur (mijn vogels eten dat weinig), knoppen, jonge scheuten en katjes van de els. In ieder geval moeten de vogels voor het kweekseizoen aan het voeren van groenvoer gewend worden. Mineralen en voedingskalk staat altijd ter beschikking. Nekton-tonic-K strooi ik over het kiemvoer, evenals darmregulator pro-pek of een gelijkwaardig product. Het gebruik van vitaminen heb ik al genoemd. Eivoer heb ik aanvankelijk door het kiemvoer gemixt, ik kon niet vaststellen of er en door wie er veel van gegeten werd. Intussen geef ik bij de opfok geen eivoer gemengd met kiemvoer, maar een eivoer van de firma Birds and More, dat door de ouder vogels gegeten werd en aan de jongen gevoerd. Baadwater gaf ik tijdens de broedperiode niet. Pas als de jongen zelfstandig zijn en goed kunnen vliegen mogen zijn ook baden. Buiten de broedtijd krijgen mijn vogels dagelijks baadwater en er is natuurlijk altijd vers drinkwater.
In november 2008 ging ik naar een sijzenkweker in het Sauerland. Hij bood zijn jonge vogels te koop aan, die kon ik goed gebruiken voor bloedvernieuwing van mijn vogels. Deze kweker hield zijn vogels ook in de winter in buitenvolière met een nachthok daaraan vast. Zulke behuizing is echter voor deze warmte liefhebbende vogels af te raden. De Yarrelsijzen die ik hier zag maakte geen gezonde indruk. Daar ik toch absoluut vreemd bloed nodig had kocht ik een koppel. Het wennen aan de betere behuizing en het wennen aan groenvoer enz. duurde bij die nieuwe vogels een hele tijd, vooral omdat ze beide zeer schuw waren en alleen in volledige rust de voeding en drank aannamen. Nadat ze zich echter goed gewend hadden zette ik ze in een ruime vlucht (160x50x70) en plaatste aan de voorkant een nestkastje. In maart 2009 werden drie eieren gelegd die allemaal bevrucht waren. Er kwamen drie jongen uit die echter na 3 dagen niet meer door ouders gevoerd werden. Het mannetje, waarvan het popje de eerste 3 dagen aangewezen is (ze verlaat alleen voor te ontlasten en drinken het netst) had weliswaar van het kiemvoer gegeten maar blijkbaar niet voldoende daarvan aan het popje doorgegeven om de jongen te verzorgen. Het mannetje werd weer broedrijp, treedde zijn popje en enige dagen later weren 4 eieren bebroed. Zodat het popje ongestoord kon broeden ving ik het mannetje eruit en zette ik het in een andere ruimte. Bijna de hele dag riepen de vogels op elkaar. Toch keerde uiteindelijk de rust weer. Het popje broedde goed en bracht ook de jongen groot. Het waren 2 popjes en 1 mannetje geworden.
Nu had ik dan eindelijk het “materiaal” zodat ik een klein kweekbestand van onverwante Yarrelsijzen koppels kon opbouwen. Na het importverbod is het erg belangrijk vogels en ervaringen met elkaar uit te wisselen. Slechts dan kan het slagen, om ook in de toekomst nog Yarrelsijzen in Duitse vogelkooien te zullen hebben. Misschien moeten we ons ook de oproep van C.L. Ortega ter harte nemen, die ons oproept het zogenaamde zorrotype niet in onze kweekbemoeienissen te integreren, minstens zo lang niet duidelijk is hoe ze zijn ontstaan. In geen geval moeten we ons niet laten verleiden de verschillende Amerikaanse sijzen door elkaar te koppelen, ook wanneer het vaak moeilijk is een partner voor de broed te vinden. In geval van nood bieden zich nog altijd mogelijkheden in een broedgemeenschap aan.