Distel

Door J. Verhiel

Tot de familie van de composieten behoren diverse distelgeslachten. Hiervan lijken vooral de distels van het geslacht Carduus en de vederdistels van het geslacht Cirsium sterk op elkaar. Wanneer ze vrucht dragen zijn ze echter zeer goed van elkaar te onderscheiden. Bij Cirsium zijn de haren van de haarkroon namelijk geveerd (ze bezitten dus net als een veer aan beide zijden talrijke “baarden”, terwijl bij Carduus de haren enkelvoudig en getand zijn. Tot de familie van de schermbloemen wordt in dit artikel alleen iets verteld over de kogeldistel Echinops spaerocephlus.

De meest voorkomende distelsoorten zijn:
Speerdistel Cirsium vulgare
Akkerdistel Cirsium arvense
Griekse distel Cirsium helenium
Moesdistel Cirsium oleraceum
Kale jonker Cirsium palustre
Veeldoornige distel Cirsium acanlhoides
Knikkende distel Cirsium natans
Driedistel Cirsium vulgaris
Kogeldistel Echinops spaerocephlus
Wegdistel Onopordum acanthium
Mariadistel Silybum marianum

Op mooie zomerdagen bieden alle distels de insekten op hun bloemenhoofdjes een rijkgedekte tafel. Distels zijn vriendelijker dan U op het eerste gezicht zou denken. Voor meer dan honderd verschillende soorten insecten vervullen ze dezelfde rol als onze supermarkt op de hoek. Van alle kanten wordt er van ze geprofiteerd door friemelende, gevleugelde meeëtertjes. De distel laat al dat gepluk en geknaag lijdzaam toe. Welke plant ziet U liever: een orchidee of een distel? Juist ja, daar was ik al bang voor. Nee geef mij dan maar liever zo’n goudeerlijke distel.

SPEERDISTEL (Cisium vulgare)
We mogen veronderstelen dat deze tweejarige, tot 120 cm. hoge plant de meest bekende distel is onder de vogelliefhebbers. De oude soortnaam lanceolatum wees op de vorm van de bladeren, die ook in de officiële Nederlandse naam goed wordt gekarakteriseerd. Dikkop, Breedkop en Breedbol zijn plaatselijk gebruikte namen die slaan op de vorm van de bloem. De naam Putterstekel wijst er op dat de plant graag bezocht wordt door de putter of distelvink die zich graag voedt met zijn zaden. De speerdistel is uit het Nederlandse landschap niet meer weg te denken. Let maar eens, tijdens het wandelen of gedurende een rit met de auto, op de bermen en weilanden. Hoe vaak staan er niet ergens een of meerdere distels die in volle overtuiging hun imposant postuur tonen. Bloeiwijze: De distel bezit grote rood-violet gekleurde bloemen welke meestal alleen staan en bloeien vanaf juni tot laat in het najaar. Het omwindsel is bolvormig tot eirond en behaard. Blad: De bladeren zijn veerdelig met stevig gedoornde punten. De stengel is zwakgegroefd, weinig vertakt en onregelmatig gedoornd. Zaad: De gladde, bruine vruchtjes bezitten een haarkroon van zeer lange, vuilwitte haren (anderhalf keer zo lang als dat van de akkerdistel).

AKKERDISTEL (Cirsium arvense)
De bloemen van de Akkerdistel verspreiden een zoetige, muskusachtige geur, die behalve andere insekten ook bijzonder veel vlinders aantrekt. Op zomerse dagen kan men hele zwermen vlinders op de bloemen waarnemen. Met hun roltong zuigen ze de nectar op en tegelijkertijd zorgen ze voor de bestuiving. Aangezien vele Akkerdistels slechts eenslachtige bloemen voortbrengen, moeten voor een succesvolle bestuiving de mannelijke en vrouwelijke planten voldoende dicht bij elkaar groeien.De Akkerdistel is echter wat zijn verspreiding betreft niet alleen op zijn door de wind meegevoerde, geveerde vruchtjes aangewezen. Met behulp van zijn kruipende wortelstok kan hij zich in ieder geval over kleine afstanden zuiver vegetatief verspreiden. Door deze eigenschap is de plant op akkers en in tuinen een moeilijk te bestrijden onkruid. Zelfs de moderne chemische bestrijdingsmiddelen hebben bij hem lang niet zo veel succes als bij andere planten. De Akkerdistel is daarentegen een slechts tweejarige soort. Het eerste jaar vormt hij een wortelstandige bladrozet, in het tweede jaar een vaak manshoge, rijkvertakte bloeistengel. Hij is bij ons zeer algemeen langs wegen, op ruigten enz. Bloeiwijze: De hoofdjes bevatten talrijke bloemen en zijn omgeven door gestekelde, dicht aangedrukte omwindselblaadjes. Blad: Uit de kruipende wortelstok schieten verticale, gegroefde, dicht bijeenstaande bloeistengels op. De doornige bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig en vaak sterk getand tot gelobd. Hoogte 50-150 cm. Bloeitijd juli-september. Zaad: De gladde, bruine vruchtjes bezitten een haarkroon van zeer lange, vuilwitte haren.

GRIEKSE DISTEL (Cirsium helenium)
De Griekse Distel komt in Midden-Europa hoofdzakelijk in het Alpengebied en hier en daar in de Voor-Alpen en enkele middelgebergten voor. Bij ons is hij niet inheems. De soort heeft een voorkeur voor een kalkarme bodem en is vooral langs beken, in natte graslanden en soortgelijke vochtige milieus te vinden. Van enkele ander vederdistelsoorten van dergelijke standplaatsen is hij vrij goed te onderscheiden. Zo heeft de Moesdistel (C. oleraceum) geelachtig witte bloemen; de hoofdjes van deze plant zijn omringd door grote, bleke schutbladen. Van andere, rood tot paars bloeiende soorten onderscheidt de Griekse Distel zich door zijn aan de onderzijde bijna sneeuwwit viltige bladeren, die niet langs de stengel aflopen. van de bij ons algemeen voorkomende Kale Jonker (C.palustre) is de stengel tot bovenaan duidelijk stekelig gevleugeld. Bij de Beekdistel (C.rivulare), die in Nederland en België ook niet inheems is, is de stengel weliswaar ongevleugeld maar zijn de bladeren aan beide zijden groen. De Spaanse Ruiter (C.dissectum) is beschermd. De Aarddistel heeft in een wortelrozet op de bodem liggende bladeren. Deze zijn veerspletig en van boden kaal, van onderen kort behaard. Het is bij ons een zeldzame plant van krijtgrond. Bloeiwijze: Het 5-slippige bovenste deel van de kroonbuis is breder dan het onderste. De grote bloemhoofdjes zijn roodpaars, soms wit. Meestal alleenstaand, maar soms ook met 2 of 3 bijeen. Blad: Soms zijn enkele bladeren in 2 rijen lobben gedeeld. Meestal onvertakte, verticale stengels met vele lancetvormige aan de onderzijde wit-viltige bladeren. Hoogte 50-150 cm. Bloeitijd juni-september. Zaad: Het gladde bruinige vruchtje heeft lang, wit vruchtpluis.

MOESDISTEL (Cirsium oleraceum)
De moesdistel wordt 50 tot 200 centimeter hoog. Aan de top ontwikkelen zich dichtopeenstaande bloemhoofdjes die door grote bleke schudbladen worden omhuld. Verder is deze plant met kale, stekelig-bewimperde bladeren die veerspletig en stengelomvattend zijn. De moesdistel bloeit vanaf juli tot en met oktober waarbij de bloemen witachtig geel van kleur zijn. Wie eenmaal deze plant heeft gezien, herkent haar telkens weer. Vaak groeit de moesdistel in vochtig grasland en langs sloten op wat zuurdere grond. Werkzame stoffen: De plant bezit buiten looistoffen en alkaloiden ook etherische olien, harsen, vetten, flavonen en glycosiden.

KALE JONKER (Cirsium palustre)
Deze distel is een tweejarige plant waarvan de stengel weinig vertakt is en waarop zich op elke tak diverse staande of zittende bloemhoofdjes bevinden. Doordat de kale jonker vochtminnend en duidelijk kalkmijdend is vinden we ze vooral op natte weilanden, vochtige bossen en moerasgebieden. De soort kan er naar gelang de standplaats zeer verschillend uitzien. De standplaats heeft verder een grote invloed op de variatie van hoogte, bladvorming en de mate van stekelijkheid. Werkzame stoffen: De plant bezit buiten looistoffen en alkaloiden ook etherische olien, harsen, vetten, flavonen en glycoside.

VEELDOORNIGE DISTEL (Carduus acanlhoides)
De Veeldoornige Distel heeft betrekkelijk kleine, ca 1-2 cm brede hoofdjes, met stelen die bijna tot bovenaan stekelig gevleugeld zijn. De hoofdjes staan bij deze soort rechtop en meestal in kleine groepjes.Bij de Knikkende Distel zijn de hoofdjes gewoonlijk 3-6 cm breed. Ze zitten apart op lange, ongevleugelde stelen en zijn, zoals de naam reeds zegt, knikkend. De omwindselblaadjes zijn boven de eivormige voet ingesnoerd en bij de buitenste zijn de stekelige punten teruggeslagen. Bij de bij ons langs wegen en op ruigten plaatselijk algemene Kruldistel (C. crispus) is het omwindsel niet ingesnoerd. Bloeiwijze: Bloemen meestal purperrood, zelden ook wit. De kroonbuis heeft 5 slippen. De opgerichte, eivormige hoofdjes zijn omgeven door in een doornachtige punt uitlopende omwindselbladeren. Meestal staan de hoofdjes in groepen van 3-5. Blad: De zeer doornige bladeren omvatten de stengel en hun randen lopen als vleugels langs de stengel omlaag. Zaad: Het bruine vruchtje is fijn gespikkeld en heeft aan de bovenkant een krans van enkele, witte haren.

KNIKKENDE DISTEL (Carduus nutans)
De knikkende distel lijkt heel veel op de speerdistel met dienverstande dat, zoals de naam het al vertelt, de bloemhoofden naar beneden geknikt zijn. De knikkende distel is een vrij algemene tweejarige plant, die uitgroeit tot een 90 centimeter grote plant waarvan de bloem sterk naar honing ruikt. Deze minder bekende distel is te vinden op akkers, langs wegen, ruderale plaatsen en in alle soorten van taluds. Bloeiwijze: De bloeitijd loopt van juni tot laat in augustus. De purperkleurige bloem staat eindelings aan de geknikte stengel. De stengel is bleek en bezet met onregelmatige doorngroepjes. Blad: De bladeren zijn veerdelig met aan het einde der slipppen een of twee doorns.

DRIEDISTEL (Carline vulgaris)
De geslachtsnaam Carlina is volgens de legende ontleed aan Karel de Grote, die de geneeskrachtige werking van de plant ontdekt zou hebben. In werkelijkheid is hij, net als de naam “Carduus”, afgeleid van het latijnse woord voor distel. De beginner kan bij de determinatie van deze plant, die op zich gemakkelijk is te herkennen, in moeilijkheden komen als in de tabel gevraagd wordt of de plant wel of geen straalbloemen heeft. Wat men namelijk vanuit de verte voor straalbloemen aanziet, zijn in werkelijkheid de binnenste omwindsel-blaadjes. Deze zijn veel langer dan de andere en hebben een smal, droogvliezig, strogeel gekleurd aanhangsel. Bij mooi en zonnig weer zijn de binnenste omwidselblaadjes uitgespreid, maar bij somber weer sluiten ze zich boven het hoofdje. Hierdoor zijn de bloemen, die alle buisvormig zijn, bij regen beschut. Deze omwindselblaadjes hebben in feite de taak van de straalbloemen, namelijk het aantrekken van insecten, overgenomen. Een nauwe verwant van deze soort is de stengelloze zilverdistel (Carlina acaulis), welke min of meer kort gesteeld is met vele stekelig getande bladeren. De bloemhoofden met zilverwitte omwindselblaadjes zijn vlak gespreidt en tot 12 centimeter in doorsnede met een totale hoogte van 10 tot 40 centimeter. Bloeiwijze: De driedistel is een stijf opgaande plant met vertakte bloeistengel. De meestal met een aantal bijeen staande bloemkofjes hebben 2 kransen omwindselblaadjes. De buitenste zijn lancetvormig en stekelig getand, de binnenste smal, strogeel en bij zonnig weer weer uitgespreid. Nog lang na de bloei en het rijpen der vruchten ziet men de oude hoofdjes. Ze wordt 20 to 70 centimeter hoog en bloeit van juli tot september. Bladeren: De bladeren omvatten de stengel met hun verbrede voet, ze zijn bocchtig gelobd en aan de rand doornig getand en gewimperd. Zaad: Het vruchtpluis van het behaarde vruchtje bestaat uit veervormig vertakte, roestkleurige haren. Werkbare stoffen: De plant staat erom bekend dat ze de spijsvertering bevorderd door de vluchtige olie met carlinaoxyde, carileen, looistoffen, inuline en harsen.

KOGELDISTEL (Echinops sphaerocephalus)
Deze distel vinden we regelmatig terug in tuinen en plansoenen waar ze een hoogte kan bereiken tussen de 70 en 150 centimeter. De plant valt gelijk op door haar blauwpaarse bloemen welke geheel rond van vorm zijn. De doorsnede kan oplopen tot 6 a 7 cm. De bloeitijd verloopt van juni tot in oktober. Opvallend is dat de zaden heel graag opgenomen worden door alle goudvink soorten en appelvinken.

WEGDISTEL (Onopordon acanthium)
De wegdistel is een 3 tot 5 meter hoge, sterk vertakte, wit spinnewebachtig behaarde plant met grote veerdelige, stekelig getande bladeren, die langs de stengel als lange vleugels aflopen. De bloemen zijn licht purper van kleur, 3 tot 5 cm grote, bolvormige, allenstaande hoofden met sterke stekels. Het is dus niet verwonderlijk dat hij soms ook als sierplant in de tuin wordt gehouden. Oorspronkelijk komt de Wegdistel uit het Middellandse-Zeegebied, maar op warme, droge plaatsen is hij bij ons reeds lang ingeburgerd. De Wegdistel groeit bij voorkeur op open plekken langs wegen en spoorbanen, op stortplaatsen en op onbebouwd terrein. De bloembodem is honingraatachtig verdiept en vlezig. In een vroeg stadium doen de hoofdjes aan artisjokken denken. Vroeger dienden de wortels en bladeren voor medicinale doeleinden. De vette olie uit de zaden werd voor lampen gebruikt. Zelfs de haren van de vruchtjes en de spinnewebachtige beharing van de stengels en jonge bladeren dienden als opvulmateriaal voor kussens of werden gesponnen. De bladeren worden op den duur kaal. Bloeiwijze: Bloemen bleekpaars of soms ook wit. De kroonbuis heeft 5 lange dunne slippen. Bloemkorfje groot en meestal alleenstaand. De omwindselblaadjes zijn groen en wollig en hebben stekelige, gele punten. Blad en stengel: De stengel is wit spinwebachtig behaard en over de gehele lengte breed doornig gevleugeld. De bladranden gaan in de vleugels langs de stengel over. verticaal stengel met korte zijstengels boven het midden. De grote, ongesteelde bladeren in het begin aan beide zijden wollig; ze zijn bochtig gelobd en aan de rand stekelig getand. Hoogte 50-300 cm. Bloeitijd juli-september. Zaad: De grijsbruine vruchtjes vertonen een touwladderachtig patroon. Vruchtpluis van lichtrode tot bruinachtige haren ca. tweemaal zo lang als het vruchtje. Werkzame stoffen: Onopordopicrini, flavonglycosiden en looistoffen. In de homopatie wordt deze plant vooral ingezet bij stoornissen van het hart en circulatie problemen. Verder bezit ze een stimulerende werking voor de spijsvertering, galkwalen en hoest. De wortels, jonge spruiten en de bloemhoofden (als artistokken) worden in diverse landen als groente gegeten.

MARIADISTEL (Silybum marianum)
Een van de mooiste en grootste distels is de mariadistel. De mariadistel is een plant varierend tussen de 0,50 -1,80 meter met glanzende donkergroene bladeren die wit geaderd en gevlekt zijn, met gele stekels aan de randen.De bloemen, welke alleen bestaan uit buisbloemen, zijn purperachtig van kleur. De bloemhoofden hebben een doorsnede van 4 tot 8 centimeter met sterk teruggebogen omwindselbladen met stevige doornen. De bloeitijd is van juni tot augustus waarbij de vruchten, het zaad, van de mariadistel geen zaadpluizen bezitten. In de maanden september tot oktober kunnen de rijpe zaden geoogst en aan de buitenlucht gedroogd worden.

Werkzame stoffen:
O.a. flavonoiden, bitterstoffen, etherische olie. Het geisoleerde silimarine, dat een beschermende stof voor de lever bleek te zijn, wordt bij chronische leverstoornissen, hepatitis, leververvetting en vergiftiging toegepast. Het voorkomt ook beschadiging door vervoer van belastende stoffen naar de lever toe. De stoffen van dit kruid beschermen de lever en werken bij de tegenwoordig zoveel voorkomende leververvetting. Schade aan de lever komt zeer veel voor. Wanneer de lever niet beschermd wordt, treedt er vaak schade op. Die bescherming kan bestaan uit een goede, maar vooral juiste en gezonde, voeding. Overvoeding leidt echter ook zonder voorafgaande leverontsteking tot een vervetting van de lever en dat betekent een verstorring of stillegging van een groot deel van de levercellen. Hier bewijst de mariadistel zeer goede diensten. Het is een specifiek middel voor de lever en onschadelijk. De werkzame stof is silymarine (een flavonol). Ook bij hogere doseringen treden er geen bijwerkingen op bij de ruw eiwit-activering van de lever. Door experimenten op dieren werd de beschermende werking op de lever bewezen. Bij een van de proefnemingen gebruikte men zelfs het gevaarlijkste “levergift” en toch waren de resultaten goed. Door deze onderzoeken is er geen twijfel meer mogelijk. De mariadistel heeft een beschermende en regenererende werking wat de lever betreft. Een theekuur met dit kruid is dan ook aan te bevelen aan alle “leverpatienten”. De klachten verdwijnen snel en de algemene gezondheidstoestand wordt verbeterd. De thee bereiden we door 1 theelepel mariadistel te overgieten met een kwart liter kokend water, welke we na een 10 tot 20 minuten te laten trekken, en dan afzeven. De thee kan het beste gemengd worden met pepermuntthee waardoor een betere smaak, maar ook een betere werking bereikt wordt. Noemenswaardig is nog dat bijwerkingen niet optreden.

Tot slot nog dit:
In Engeland is de distel het symbool van heil en voorspoed. Dat staat ongetwijfeld in verband met de oude Schotse ridderorde “The most Ancient and Most Noble Order of the Scottish Thistle”. Zoals elke orde kreeg ook deze een eigen wapenbreuk, die door koningin Anne in 1703 werd goedgekeurd. Hij luidde: “Nemo Me Impune Lacessit” Ofwel: “Niemand Tergt Mij Ongestraft”. Nou, laten we dit dan maar hopen….