Werkzame stoffen voeding.

Door: A. Lemmens.

2005

Gezien we een basiskennis nodig hebben om te komen tot een verantwoorde voedingskeuze voor onze vogels, zal ik wel globaal op deze belangrijke stoffen voor het lichaam van mens en dier ingaan.

Deze stoffen zijn te onderscheiden in de volgende categorieën:

 vitaminen
 mineralen
 spoorelementen
 enzymen
 aminozuren

VITAMINEN:
Vitaminen zijn organische stoffen, welke noodzakelijk zijn om het leven in stand te houden. Zij kunnen, op enige uitzonderingen na, niet door het lichaam zelf worden aangemaakt. Dus dienen zie een onderdeel te zijn van de voeding. Vitaminen kunnen de normale voeding niet vervangen. Dit geldt voor alle stoffen van dit artikel. De meest voorkomende vitaminen in de voedingsleer zijn: A, B1, B2, B3, B5, B6, B12, B13, B15, B17, biotine, foliumzuur, choline, inositol, para aminobenzoëzuur, bioflavoïde (P), D, E en F.

Vitamine A is vooral belangrijk voor de slijmvliezen en huidweefsel (aanmaak van RNA), het verbetert het gezichtsvermogen en stimuleert het afweersysteem. Bètacaroteen (pro-vitamine A) kan in vitamine A worden omgezet. Bètacaroteen is ook een belangrijke antioxidant in vetweefsel (beschermd tegen kanker) en is de kleurstimulans voor de veren in de rui. De vitaminen B1, B2, B3 en B6 vervullen een belangrijke taak in de stofwisseling van koolhydraten en eiwitten. B1 is ook van belang in het zenuwweefsel. B2 is nodig voor de aanmaak van antioxidanten en heeft een taak in het proces van energieopwekking. B3 is van belang bij de bloedcirculatie in de kleine haarvaten. B5 is zeer belangrijk voor de functie van de bijnieren en hypofyse, waardoor het ondermeer een anti stresswerking heeft evenals B12. B15 heeft o.a. een ontgiftende werking en B17 een hartbeschermende werking. Biotine repareert beschadigingen van celstructuren (DNA). Het foliumzuur heeft ook een anti stresswerking Vitamine C speelt een belangrijke rol bij veel lichaamsfuncties. Het kan door het lichaam niet worden aangemaakt. Het moet dus rijkelijk in de voeding aanwezig zijn. Bij de afweer en het immuunsysteem speelt deze vitamine een belangrijke rol. Vitamine E is van belang bij in het bijzonder door de antioxidatieve werking in vetweefsels (antioxidanten zijn gifopruimers). Vitamine F staat voor meervoudig onverzadigde vetzuren (lijnzaadolie, saffloorolie, zonnebloemolie). Deze meervoudig onverzadigde vetzuren zijn voor het lichaam in meerdere opzichten van belang: hormoonproductie, opbouw celwanden, zuurstofvoorziening van het weefsel, zenuwweefsel en hersenstofwisseling. Choline en inositol zijn de regelaars van de stofwisseling.

DE MINERALEN:
Mineralen zijn kristalfijne stoffen van natuurlijke oorsprong, die essentieel zijn voor een menselijk of dierlijk lichaam. Zowel dier als mens zijn volledig afhankelijk voor hun mineralenvoorziening van bronnen van buitenaf, omdat ze beide geen mineralen zelf kunnen aanmaken. Ten aanzien van de functies van mineralen in het lichaam zijn er drie groepen te onderscheiden:

a. als materiaal voor vorming van beenderen, tanden, eieren en veren.
b. Als starter van enzymprocessen in het lichaam
c. Als regelaar voor evenwicht, hoeveelheid en samenstelling van lichaamsvloeistoffen.

Het is belangrijk te weten dat de opname van mineralen door het lichaam eerst dan goed verloopt, indien deze mineralen de structuur hebben van voedingsmineralen. En hier krijgen we het verschil tussen mens en dier. Bodemmineralen, mineralen die uit de grond zijn opgenomen door planten en dieren kunnen in het dierlijk lichaam worden omgezet in voedingsmineralen. Dit gebeurt door toedoen van bepaalde zuren. Het menselijk lichaam kent deze omzetting niet. Dus kunnen wij geen bodemmineralen gebruiken, maar alleen maar omgezette mineralen, dit via planten en vlees.

Magnesium —antistresswerking op het spierstelsel
— zuurbufferfunctie
— breekt cholesterol af
— preventief tegen nierstenen
— gunstige invloed op de bloedplaatjes
Zink en selenium — zijn beide immuunsysteem versterkende stoffen
— antioxidatief (lost giftige stoffen op)
—- preventief tegen bloedvatvernauwing
Zink — herstel weefselbeschadiging
— speelt een belangrijke rol in de stofwisseling

Selesium is een bestanddeel van een enzym dat van belang is bij de verdediging tegen vrije radicalen, die weefselbeschadigingen veroorzaken. Selesium werkt in deze samen met vitamine E. Tevens heeft het een regelende functie bij de chemische boodschappers in het lichaam.

SPOORELEMENTEN:
Dit zijn een hele reeks chemische elementen die voor het organisme van belang zijn, zoals arseen, borium, nikkel, strontium, molybdeen, vanadium. Spoorelementen spelen vaak een rol als bestanddeel van verscheidene enzymsystemen. Borium en strontium spelen een rol bij het mineraliseren van botweefsel. In zeewater komen alle spoorelementen voor in de goede verhouding. Dus producten uit zee bezitten die ook. Algen zijn een bekende bron van spoorelementen. Het dierlijk lichaam heeft maar heel kleine hoeveelheid spoorelementen nodig.

DE ENZYMEN:
Enzymen zijn katalysatoren, stoffen die de biologische processen aanzetten, dan wel versnellen. Enzymen beheersen de scheikundige veranderingen waarbij de ingewikkelde stoffen worden afgebroken tot samenstellingen die het lichaam kan opnemen. Daarom zijn enzymen onontbeerlijk voor het leven.

Enzymen kan men onderverdelen in:
— spijsverteringsenzymen
— intracellulaire reparatie-enzymen
— antioxidant enzymen

DE AMINOZUREN:
Aminozuren zijn bouwstoffen van eiwitten. De structuur van mens, dier en plant wordt bepaald door de eiwitstructuur: een specifieke koppeling van aminozuren. Onder vrije aminozuren verstaan we niet gebonden aminozuren. Dit is de situatie die in het organisme tot stand komt door de inwerking van het enzymstelsel op voedingseiwitten. De spijsverteringsenzymen splitsen daarbij de eiwitten af tot hun oorspronkelijke bouwstenen, de aminozuren, waarna deze door het organisme worden benut voor vele functies:

—- verwerking lichaamseigen eiwitten ten behoeve van organen en ander weefsel
—- verwerking enzymen
—- verwerking hormonen
—- ontgiftende werking van weefsel
—- verwerking van diverse organische stoffen

VOEDING, WERKZAME BESTANDDELEN VAN DE VOEDINGSSTOFFEN:
De meeste voedingsstoffen zijn opgebouwd uit talloze chemische bestanddelen, waarvan sommige het vogellichaam kunnen beïnvloeden. Voedingsplanten bevatten twee soorten werkzame bestanddelen. Een eerste de producten van de primaire stofwisseling, in hoofdzaak de koolhydraten (suikers en zetmeel), aminozuren en niet vluchtige vetzuren. Dit zijn stoffen die door het lichtopnameproces (fotosynthese) in alle groene planten ontstaan. Ten tweede de producten van de secundaire stofwisseling die door processen ontstaan die vooral verband houden met de invloed van stikstof. Deze laatste stoffen hebben voor de plant weinig nut, voor het menselijk en dierlijk lichaam hebben ze vaak een helende werking. Tot deze groep stoffen behoren de etherische oliën, glycosiden, terpenoïden en belangrijke alkaloïden, zoals morfine en ergotanine. In de planten komen deze werkzame bestanddelen voor in groepsverband of in samenwerking met andere stoffen waardoor de helende werking ontstaat.

ALKALOÏDEN:
Alkaloïden vormen een breed scala aan basisverbindingen met alkalische eigenschappen, die over het algemeen een fysieke werking hebben op het zenuwstelsel en de bloedsomloop. Ze hebben vaak een zeer complexe samenstelling en bevatten stikstof. Het merendeel is bitter van smaak en giftig tot zeer giftig. De medische effecten zijn: pijnstillend, plaatselijk verdovend, kalmerend, bloedvatvernauwend, krampstillend en ze hebben een hallucinerende werking. Er zijn enkele duizenden alkaloïden bekend. Die op medisch gebied belangrijke zijn: atropine, cafeïne, codeïne, coniïne, morfine, nicotine, strychnine. Welke functie deze stikstofhoudende stoffen in de plant hebben is niet of nauwelijks bekend. Door hun stikstofbezit horen ze tot de secondaire stofwisseling. Het zouden ook bijstoffen kunnen zijn van de stofwisseling. Planten die groeien in de tropen hebben meer alkaloïden dan planten in gematigde gebieden. Door hun bittere smaak kan het voor de plant ook een insectenafweer zijn. In water zijn ze onoplosbaar en in organische oplosmiddelen, zoals ethanol, ether en chloroform, zijn ze wel oplosbaar. Geïsoleerde alkaloïden, synthetische, hebben een sterkere werking dan de plant waaruit ze geïsoleerd zijn. Het zijn en blijven giftige stoffen die alleen gebruikt mogen worden door gekwalificeerde mensen. De volgende planten zijn rijk aan alkaloïden: nachtschade, peulen, papaver, maagdenpalm, lieve vrouwenbedstro, lelies en narcissen. In rozen komen bijvoorbeeld helemaal geen alkaloïden voor. Alkaloïden komen voort uit de aminozuren, deze aminozuren zijn: Fenylalanine, tryptofaan en ornithine. Aminozuren zijn essentieel voor de celopbouw in een lichaam. Aminozren zorgen voor de afbraak van de bijstoffen die ontstaan bij de stofwisseling.

GLYCOSIDEN:
Glycosiden zijn produkten van de secundaire stofwisseling in de plant. Bij het hydrolyse proces, het splitsen door de werking van water, zuren of enzymen, vallen de glycosiden uit elkaar in twee delen. Het ene deel bestat uit suiker en het andere uit een rietsuiker (aglucon). Een glycoside beinvloedt de werking van een enzym. Het is niet zo dat een enzym de glycoside beinvloedt. Door de plant te stampen (alleen openen en breken) komt het enzym in aanraking met de glycosiden waardoor hydrolyse plaats vindt en het aglucon geactiveerd wordt. In het algemeen hebben de suikers geen therapeutische werking, ze bevorderen het oplossen van het glycoside en de opname en transport ervan naar de bestemde organen. Het aglucon kan een specifiek lichaamsorgaan beïnvloeden. Glycosiden omvatten enkele zeer heilzame plantaardige stoffen en sommige planten waarin ze voorkomen behoren tot de allergiftigste soorten. Glycosiden, die in de medische wereld belangrijk zijn, komen voor in de volgende planten: boterbloem, lelie, melkplant, helmkruid en maagdenpalm. Tot dusver zijn er enkel honderden glycosiden geïsoleerd.

BITTERSTOFFEN:
Deze verbindingen hebben stuk voor stuk een sterk bitter smaak en prikkelen de smaakorganen, waardoor de eetlust en de stroom van het maagsap, wat de spijsvertering verhoogt, gestimuleerd wordt. Andere bitterstofverbindingen verhogen de urineproduktie. Geneeskundige bitterverbindingen zijn terpenoïde stoffen.Deze kunnen in sommige gevallen onttrokken worden aan azuleen of bestaan uit glycosiden. Ze komen voor in de planten: composieten, gentiaan, echt duizendguldenkruid, gele gentiaan, gezegende distel en absintalsem. Deze bitterstoffen worden veel gebruikt in theesamenstellingen.

LOOISTOFFEN:
Looistoffen zijn samengestelde kleurloze polyfenolverbindingen die allemaal de eigenschap bezitten om proteïne (eiwitten), zware metalen en alkaloïden te laten stollen. Er zijn twee groepen looistoffen die in water oplosbaar zijn. De ene bestaat uit galluszuur en de andere zijn glycosiden, bestaande uit polymeren. Looistoffen hebben stelpende en ontsmetttende eigenschappen. Ze worden gebruikt om de proteïne in slijmvliezen en ander weefsel te laten bezinken. Dit bezinksel voorkomt de voeding van bacteriën en versnelt dus het genezingsproces van wonden en ontstoken slijmvlies. De werking van looistoffen bestrijdt bovendien de gevoeligheid en de pijn. Dit is hetzelfde proces waar men gebruik van maakt om dierenhuiden te looien, vandaar de naam looistoffen. In de geneeskunde worden looistofhoudende planten gebruikt om diarree, bronchitis langzaam helenden wonden, mondinfecties en aambeien te strijden. Veel gebruik van looistoffen voor het bestrijden van kwalen is schadelijk, dat is dan ook de rede om er voorzichtig mee te zijn. Looistofhoudende planten zijn: heideroos, wilg en berk. Gewoonlijk zitten deze looistoffen in het blad,vaatweefsel, schors, onrijpe vruchten, gal en zaadvlies. Galappels van de eik, eikenschors, bladeren van de braam en framboos, bladeren en vruchten van bosbes, bloeiende stengels van agrimonie (rozenfamilie), wortels van de grote pimpernel en tormentil en de zaadvliezen van de walnoot.

ETHERISCHE OLIËN,TERPENEN EN HARS:
Etherische oliën noemt men ook wel vluchtige oliën. Deze oliën komen in planten als vloeibare stof voor, doorat ze vluchtig zijn verdampen ze bij verhitting, ze zijn oplosbaar in alcohol en andere organische oplossingen. Als ze vers zijn, zijn ze kleurloos. Het zijn ook stoffen die goed smaken en goed ruiken en laten geen vlekken achter op papier zoals de vette of vaste stoffen. De hoofdbestanddelen van etherische oliën zijn samengestelde verbindingen van terpenoïde stoffen. Veel planten die etherische oliën bevatten worden gekweekt voor de voedings- en parfumindustrie. De etherische oliën hopen zich op in bepaalde weefstels, in speciale cellen of celruimten. In de planten komen ze voor als druppels in een bepaald deel van de planten. In de andere delen van de plant is de etherische olie minder van kwaliteit. De industrie en de medische wereld is gericht op selecteren van de goede plantendelen. Het hoogst van concentratie zijn de etherische oliën bij stabiel warm weer, wat hierdoor dan ook de beste oogsttijd is voor het winnen van deze olïen. In de genueeskunde worden de etherische oliën op verschillende manieren gebruikt. Het plantendeel waarin ze zitten kan in onbewerkte vorm worden gebruikt. Ook is het mogelijk de oliën te winnen uit de gedroogde of verse planten door middel van distilatie met stoom of water of door extractie in alcohol. Een aantal geïsoleerde componenten van etherische oliën heeft belangrijke geneeskrachtige eigenschappen: menthol uit muntsoorten en thymol uit tijm. Etherische olie uit anijs wordt bijvoorbeeld alleen als geur- of smaakstof gebruikt. Karwij etherische olie is daarentegen een spijsverteringsbevorderend middel. Andere hebben antiseptische eigenschappen zoals knoflook en venkel windverdrijvend, tijmsoorten slijmoplossers, boerenwormkruid wormverdrijvend, lavendel huidprikkelende of antireumatische, goudsbloem ontstekingsremmend. Overmatig gebruik van etherische oliën moet verkomen worden, het kan lijden tot buikpijn en bij gebruik van grote hoeveelheden tot vergiftiging. Etherische oliën en de plantendelen waarin zich deze oliën bevinden, kunnen we bewaren in luchtdichte verpakkingen en op een donkere plaats. Aan licht en lucht blootgesteld, worden echterische oliën harsig, gaan oxyderen, verliezen hun aroma en de werking verslechterd aanzienlijk. Veel van de planten die etherische oliën bevatten worden als keukenkruid gebruikt: basilicum, karwij, koriander, dille, venkel, majoraan en tijm. Planten met etherische olïen die geneeskrachtig zijn: composieten (madeliefje), labiatum (muntsoorten), rutacum (wijnruit), umbelliferum (peen), iridacum (irissen) en pinacum (pijnboom).

TERPENEN:
Deze stof kan in verbinding met diverse andere stoffen voorkomen in een plant. Met name smalle weegbree bevat er veel van . Een bepaald soort terpeen die in de geneeskunde gebruikt wordt vormt de ikidoïde groep. De planten waar deze in voor komen zijn: waterdrieblad, gentiaan, valeriaan en lieve vrouwenbedstroo. Iridoïden zijn onstabiele terpene esters, onstabiele gasvormige stoffen.

HARS:
Hars wordt vaak genoemde in een adem etherische olïen in bomen en struiken en in het bijzonder met naaldbomen. Sommige harssoorten zijn afgeleiden van fenol (carbolzuur). Deze harssoorten komen ofwel voor als vaste stof die bij verhitting zacht wordt en smelt, ofwel opgelost in etherische olïen als basen. Net als etherische olie worden ze geproduceerd door speciale cellen en afgescheiden in holten van naaldbomen of in harsbuisjes.

VETTE VASTE OLIËN:
Vette oliën van plantaardige afkomst zijn mengsels van triglyceriden die niet in water oplosbaar zijn , maar wel oplosbaar in organische oplosmiddelen. Veel plantaardige oliën bevatten aanzienlijke hoeveelheden onverzadigde vetzuren en worden bij kamerpermeratuur vloeibaar en stollen en vertroebelen bij lagere temperaturen. Voorbeelden van vette olïen die gebruijkt worden de geneeskunde zijn: amandelolie, maïsolie, lijnolie (van vlas), sojaolie en wonderolie. Wonderolie heeft een specifiek zuiverende werking. Vette olïen worden niet alleen in de geneeskunde gebruikt maar ook in de voedingsindustrie. Dat deze oliën te gebruiken zijn bij de voeding van onze vogels is in onze hobby een oud gebruik. Het zijn over het algemeen hulpjes voor de vogels om zwaardere perioden door te komen als rui, broed en stress-situaties. Dien het met mate toe, in verband met laxering van de ontlasting. Plantaardige vetzuren verteren beter en veroorzaken geen aanzetting in de aderen en door de zuurgraad hebben ze een zuiverende werking.

SLIJMSTOFFEN EN PECTINE:
Plantaardige slijmstoffen zijn verbindingen die oplosbaar zijn in water en dan uiterst kleverig zijn. In koud water verdikken ze en vormen gelei. In warm water lossen ze verder op dan in koud water. De meeste slijmstoffen worden gevormd door plantaardige celwanden. Slijmstoffen zijn helend bruikbaar, omdat ze mechanische en chemische irritaite verminderen. Als ze ademhalings- en spijsverteringskanalen passeren laten ze een dun beschermend laagje achter op de slijmvliezen. Dit voorkomt dat prikkelende stoffen bij de ontstoken plaatsen kunnen komen. Ze worden dan ook gebruikt om ontstekingen van het slijmvlies in borst, de keel en de darmen te genezen. In kleine hoeveelheden laten ze de peristaltische bewegingen van de darmen afnemen. In grote hoeveelheden werken slijmstoffen laxerend. Slijmstoffen die gebruikt worden als compres verlichten pijn en maken de huid zacht. Voor vogels die last hebben van kloven in de tenen kan dit een goede behandelingsmethode zijn. Slijmstoffen worden niet opgenomen door het lichaamsweefsel. Dus ze werken terplaatse waar ze worden aangebracht. Planten die geneeskundige slijmstoffen bezitten zijn: klein hoefblad,fenegriek, vlaszaad, ijslands mos, kaasjeskruid en heemst. Men kan het ook toepassen als vogels rochelen of andere luchtweg aandoeningen hebben of darmontstekingen. Gezien de samenstelling van pectine worden deze stof gerekend onder de slijmstoffen. Pectine wort gebruikt bij diarree. Pectine zit vooral in fruit en in in mindere maten in vruchten- en groentensap. Planten die pectine bevatten zijn: braam, peen, zwarte bessen en kweepeer.

MINERALE VERBINDINGEN:
Dat vogels mineralen nodig hebben, in de ene periode meer dan in de andere, zal inmiddels duidelijk zijn. Vogels hebben een goede verhouding van mineralen echt nodig in hun eerste levensjaar en in de ruiperiode. De rest van het jaar kent nog een belangrijke periode waar mineralen een essentiele rol spelen, nl. in de periode dat het popje eieren moet produceren. In deze periode gaat het niet alleen om kalkhoudende stoffen maar ook om al de andere minerale stoffen. Ook planten bevatten minerale stoffen waarvan we bij de voeding van onze vogels gebruik kunnen maken. Kiezelzuur komt voor in de planten paardestaart, de meeste grassoorten en bepaalde muntsoorten. Verder ook in in hennepnelte en parelzaad. In parelzaad zit ook vel calcuimzout. In netels en witte waterkers veel ijzer, kaliumzout komt voor in paardebloemen, nonen, netels en in sommige fruitsoorten. Hoe de werking is van elk mineraal afzonderlijk en zeker in verhouding met elkaar is een studie op zich zelf. Mensen die hierover meer willen weten, zouden het boek Voeding van Dhr. Holzheimer moeten bestuderen. Bij de Amerikaans sijzen ishet minerale gebeuren natuurlijk van even groot belang als bij iedere andere vogelsoort of levend wezen. Alleen hoeven we ook weer niet het wiel voor de zoveelste keer uit te vinden.

ORGANISCHE ZUREN:
Er zijn talloze organische zuren. Het ene zuur heeft veel te maken met het vitaminen opnameproces, zoals het voedzame ascorbinezuur (vitamine C). Andere zuren spelen een rol bij het bloedstelpingsproces, zoals galzuur wat in eikenbomen voorkomt. Weer andere zuren (vaak ook werken ze samen in bepaalde verhouding) spelen de rol van ontstekingsremmer of pijnstiller. Oxaal zuur is giftig. Dit zuur zit in vrije vorm of als verbinding met calcium- of kaliumzout in de bladeren van klaverzuring en rabarber. Het is een prikkelende stof die in sterke dosis giftig is.

VITAMINEN:
Er zijn maar weing planten die zoveel van een bepaalde soort vitamine bevatten dat ze tekorten in een lichaam kunen aanvullen.Toch is elk vitaminerijk kruid een uitstekende aanvulling op het voedingspatroon, zeker in de wintermaanden. Zo bevatten wortel, paardebloemen, waterkers, algensoorten,enz. veel caroten. Carotenen zijn de voorlopers van de vitamine A. In het volgende item komt dit terug. Veel granen zoals haver zijn de bron van voor vitamine B. Vitamine C komt veel voor in vruchten, zoals zwarte bessen, rode paprika en duindoor, in de bladeren van de paardebloem, netel, peterselie en waterkers. Vitaminen D en E komen voor in waterkers, vitamine K in netels. De planten bevatten de meeste vitaminen in rauwe en verse vorm.

CAROTENOIDEN:
Carotenoiden zijn gele of rode pigmenten die in alle fotosynthetische planten voorkomen. Samen met anthocyaniden zorgen ze ervoor dat de bladeren in de herfst hun bladgroen verliezen en verkleuren. Er zijn twee soorten carotenoiden: carotenen en xanthofyten. Carotenen zijn koolwaterstoffen die in het lichaam worden omgezet in vitamine A. Xanthofyten zijn geoxydeerde afgeleiden van carotenen en hebben geen provitaminen A werking. Zie voor carotenen ook hoofdstuk Voeding item spirulina. Planten zijn een goede aanvulling op de voedingsbron voor onze vogels.