Goede voeding voor een levend wezen is een essentieel bestanddeel van een goed leven. Alles wat leeft heeft voeding nodig, of het nu een mens, dier of plant is. Zonder de juiste voeding kunnen deze levende wezens niet voortbestaan. Dit geldt ook voor een vogel, of het nu een zaadeter of vruchten- eter, insecteneter of een vleeseter is, dat maakt geen verschil.
De Amerikaanse sijzen, zaadetende vogels, halen hun essentiële voedingsstoffen uit het zaad en in de broedperiode eten zij tevens insecten die ze aan de jongen voeren. In de natuur vinden ze de zaden die ze nodig hebben door middel van hun instinct. Wij als vogelhouders en kwekers hebben de verantwoordelijkheid op onze schouders genomen voor de vogels in ons bezit. Dus moeten wij er voor zorgen dat ze krijgen wat ze in de natuur ook zouden vinden. Voor een gedomesticeerde vogel, als bijvoorbeeld een kanarie of zebravink, is dat wat anders dan voor een doorsnee Amerikaans sijs, die nog heel dicht bij de natuur staat. Voor de kapoetsensijs geldt dit in mindere mate dan voor een treursijs. Dit houdt in dat we nog steeds goed moeten kijken wat deze vogels tot zich nemen in de natuur en daar zo dicht mogelijk bij moeten gaan zitten met het voer dat we ze geven. Het gevolg kan zijn dat er anders gebreken ontstaan ten gevolge van voedingsstoffengebrek.
Willen we in de toekomst niet meer afhankelijk zijn van de import van de vogels, maar ze voldoende zelf kweken en in leven houden, dan moeten we daar nu aan werken en ze geven wat ze van nature nodig hebben. Vandaar dat de voeding voor de Amerikaanse sijs van zo essentieel belang is.
Deze stoffen zijn te onderscheiden in de volgende categorieën:
a. vitaminen
b. mineralen
c. spoorelementen
d. enzymen
e. aminozuren
Over deze stoffen zijn vele publicaties gedaan de laatste jaren. Het gaat te ver om deze stoffen tot in detail te beschrijven. Degene die hierin geïnteresseerd zijn zullen deze publicaties moeten raadplegen via bibliotheek, internet etc.
Mineralen zijn kristalfijne stoffen van natuurlijke oorsprong, die essentieel zijn voor een menselijk of dierlijk lichaam. Zowel dier als mens zijn volledig afhankelijk voor hun mineralenvoorziening van bronnen van buitenaf, omdat ze beide geen mineralen zelf kunnen aanmaken. Ten aanzien van de functies van mineralen in het lichaam zijn er drie groepen te onderscheiden:
1. als materiaal voor vorming van beenderen, tanden, eieren en veren.
2. Als starter van enzymprocessen in het lichaam
3. Als regelaar voor evenwicht, hoeveelheid en samenstelling van lichaamsvloeistoffen.
Het is belangrijk te weten dat de opname van mineralen door het lichaam eerst dan goed verloopt, indien deze mineralen de structuur hebben van voedingsmineralen. En hier krijgen we het verschil tussen mens en dier. Bodemmineralen, mineralen die uit de grond zijn opgenomen door planten en dieren kunnen in het dierlijk lichaam worden omgezet in voedingsmineralen. Dit gebeurt door toedoen van bepaalde zuren. Het menselijk lichaam kent deze omzetting niet. Dus kunnen wij geen bodemmineralen gebruiken, maar alleen maar omgezette mineralen, dit via planten en vlees.
Enzymen zijn katalysatoren, stoffen die de biologische processen aanzetten, dan wel versnellen. Enzymen beheersen de scheikundige veranderingen waarbij de ingewikkelde stoffen worden afgebroken tot samenstellingen die het lichaam kan opnemen en daarom zijn enzymen onontbeerlijk voor het leven. Enzymen kan men onderverdelen in:
-spijsverteringsenzymen
-intracellulaire reparatie-enzymen
-antioxidant enzymen
Aminozuren zijn bouwstoffen van eiwitten. De structuur van mens, dier en plant wordt bepaald door de eiwitstructuur: een specifieke koppeling van aminozuren. Onder vrije aminozuren verstaan we niet gebonden aminozuren. Dit is de situatie die in het organisme tot stand komt door de inwerking van het enzymstelsel op voedingseiwitten. De spijsverteringsenzymen splitsen daarbij de eiwitten af tot hun oorspronkelijke bouwstenen, de aminozuren, waarna deze door het organisme worden benut voor vele functies:
– verwerking lichaamseigen eiwitten ten behoeve van organen en ander weefsel
– verwerking enzymen
– verwerking hormonen
– ontgiftende werking van weefsel
– verwerking van diverse organische stoffen
Aminozuren zijn betrokken bij vrijwel alle organische functies en zijn de primaire bouwstenen van het lichaam. De voeding dient voldoende eiwitten te bevatten, ten einde de organische behoefte aan aminozuren te kunnen dekken. Echter, voldoende voedingseiwit geeft geen garantie voor voldoende organische bruikbare aminozuren, aangezien het splitsingsproces van eiwitten (proteïnen) naar aminozuren hier mede bepalend is. Indien het enzymstelsel onvoldoende functioneert, zal de eiwitsplitsing niet goed verlopen en zullen ook niet alle benodigde aminozuren kunnen worden vrijgemaakt. Een tekort aan aminozuren leidt tot een verminderde enzymproductie. Een spiraal naar beneden, die doorbroken kan worden door een behandeling met vrijenaminozuren. Vrijenaminozuren, dat wil zeggen ongebonden aminozuren, ze behoeven geen enzymatische splitsing meer. De opname van deze vrijenaminozuren is dan ook probleemloos en de opname gaat via het maagdarmkanaal.
De meeste voedingsstoffen zijn opgebouwd uit talloze chemische bestanddelen, waarvan sommige het vogellichaam kunnen beïnvloeden. Voedingsplanten bevatten twee soorten werkzame bestanddelen. Een eerste de producten van de primaire stofwisseling, in hoofdzaak de koolhydraten (suikers en zetmeel), aminozuren en niet vluchtige vetzuren. Dit zijn stoffen die door het lichtopnameproces (fotosynthese) in alle groene planten ontstaan.
Ten tweede de producten van de secundaire stofwisseling die door processen ontstaan die vooral verband houden met de invloed van stikstof. Deze laatste stoffen hebben voor de plant weinig nut, voor het menselijk en dierlijk lichaam hebben ze vaak een helende werking. Tot deze groep stoffen behoren de etherische oliën, glycosiden, terpenoïden en belangrijke alkaloïden, zoals morfine en ergotanine. In de planten komen deze werkzame bestanddelen voor in groepsverband of in samenwerking met andere stoffen waardoor de helende werking ontstaat.
Alkaloïden vormen een breed scala aan basisverbindingen met alkalische eigenschappen, die over het algemeen een fysieke werking hebben op het zenuwstelsel en de bloedsomloop. Ze hebben vaak een zeer complexe samenstelling en bevatten stikstof. Het merendeel is bitter van smaak en giftig tot zeer giftig. De medische effecten zijn: pijnstillend, plaatselijk verdovend, kalmerend, bloedvatvernauwend, krampstillend en ze hebben een hallucinerende werking. Er zijn enkele duizenden alkaloïden bekend.
Op medisch gebied belangrijke zijn:
– Atropine
– Cafeïne
– Codeïne
– Coniïne
– Morfine
– Nicotine
– Strychnine
Welke functie deze stikstofhoudende stoffen in de plant hebben is niet of nauwelijks bekend. Door hun stikstofbezit horen ze tot de secondaire stofwisseling. Het zouden ook bijstoffen kunnen zijn van de stofwisseling. Planten die groeien in de tropen hebben meer alkaloïden dan planten in gematigde gebieden. Door hun bittere smaak kan het voor de plant ook een insectenafweer zijn. In water zijn ze onoplosbaar en in organische oplosmiddelen, zoals ethanol, ether en chloroform, zijn ze wel oplosbaar. Geïsoleerde alkaloïden, synthetische, hebben een sterkere werking dan de plant waaruit ze geïsoleerd zijn. Het zijn en blijven giftige stoffen die alleen gebruikt mogen worden door gekwalificeerde mensen. De volgende planten zijn rijk aan alkaloïden: nachtschade, peulen, papaver, maagdenpalm, lieve vrouwenbedstro, lelies en narcissen. In rozen komen bijvoorbeeld helemaal geen alkaloïden voor.
Alkaloïden komen voort uit de aminozuren, deze aminozuren zijn:
– Fenylalanine
– Tryptofaan
– Ornithine
*Aminozuren zijn essentieel voor de celopbouw in een lichaam. Aminozren zorgen voor de afbraak van de bijstoffen die ontstaan bij de stofwisseling.
Glycosiden zijn produkten van de secundaire stofwisseling in de plant. Bij het hydrolyse proces, het splitsen door de werking van water, zuren of enzymen, vallen de glycosiden uit elkaar in twee delen. Het ene deel bestat uit suiker en het andere uit een rietsuiker (aglucon). Een glycoside beinvloedt de werking van een enzym. Het is niet zo dat een enzym de glycoside beinvloedt. Door de plant te stampen (alleen openen en breken) komt het enzym in aanraking met de glycosiden waardoor hydrolyse plaats vindt en het aglucon geactiveerd wordt. In het algemeen hebben de suikers geen therapeutische werking, ze bevorderen het oplossen van het glycoside en de opname en transport ervan naar de bestemde organen. Het aglucon kan een specifiek lichaamsorgaan beïnvloeden.
Glycosiden omvatten enkele zeer heilzame plantaardige stoffen en sommige planten waarin ze voorkomen behoren tot de allergiftigste soorten. Glycosiden, die in de medische wereld belangrijk zijn, komen voor in de volgende planten: boterbloem, lelie, melkplant, helmkruid en maagdenpalm. Tot dusver zijn er enkel honderden glycosiden geïsoleerd.
Deze verbindingen hebben stuk voor stuk een sterk bitter smaak en prikkelen de smaakorganen, waardoor de eetlust en de stroom van het maagsap, wat de spijsvertering verhoogt, gestimuleerd wordt. Andere bitterstofverbindingen verhogen de urineproduktie. Geneeskundige bitterverbindingen zijn terpenoïde stoffen.Deze kunnen in sommige gevallen onttrokken worden aan azuleen of bestaan uit glycosiden. Ze komen voor in de planten: composieten, gentiaan, echt duizendguldenkruid, gele gentiaan, gezegende distel en absintalsem. Deze bitterstoffen worden veel gebruikt in theesamenstellingen.
Looistoffen zijn samengestelde kleurloze polyfenolverbindingen die allemaal de eigenschap bezitten om proteïne (eiwitten), zware metalen en alkaloïden te laten stollen. Er zijn twee groepen looistoffen die in water oplosbaar zijn. De ene bestaat uit galluszuur en de andere zijn glycosiden, bestaande uit polymeren. Looistoffen hebben stelpende en ontsmetttende eigenschappen. Ze worden gebruikt om de proteïne in slijmvliezen en ander weefsel te laten bezinken. Dit bezinksel voorkomt de voeding van bacteriën en versnelt dus het genezingsproces van wonden en ontstoken slijmvlies. De werking van looistoffen bestrijdt bovendien de gevoeligheid en de pijn. Dit is hetzelfde proces waar men gebruik van maakt om dierenhuiden te looien, vandaar de naam looistoffen.
In de geneeskunde worden looistofhoudende planten gebruikt om diarree, bronchitis langzaam helenden wonden, mondinfecties en aambeien te strijden. Veel gebruik van looistoffen voor het bestrijden van kwalen is schadelijk, dat is dan ook de rede om er voorzichtig mee te zijn. Looistofhoudende planten zijn: heideroos, wilg en berk. Gewoonlijk zitten deze looistoffen in het blad,vaatweefsel, schors, onrijpe vruchten, gal en zaadvlies. Galappels van de eik, eikenschors, bladeren van de braam en framboos, bladeren en vruchten van bosbes, bloeiende stengels van agrimonie (rozenfamilie), wortels van de grote pimpernel en tormentil en de zaadvliezen van de walnoot.
Etherische oliën noemt men ook wel vluchtige oliën. Deze oliën komen in planten als vloeibare stof voor, doorat ze vluchtig zijn verdampen ze bij verhitting, ze zijn oplosbaar in alcohol en andere organische oplossingen. Als ze vers zijn, zijn ze kleurloos. Het zijn ook stoffen die goed smaken en goed ruiken en laten geen vlekken achter op papier zoals de vette of vaste stoffen.