Het is jammer dat ook bij de Dennensijs door de vogelliefhebbers de beschreven ondersoorten met elkaar gekruist zijn en dat daardoor een niet meer te herstellen schade is toegebracht aan de raszuiverheid van de ondersoorten. Teksten in die strekking kan men overal in diverse publicaties en op het internet tegenkomen. Ook; “de Spinus pinus macropterus is bruin van kleur en Spinus pinus pinus is de grijzige vorm van de ondersoorten” is zo’n opmerking die te rangschikken valt onder een halve waarheid die als zij maar vaak genoeg herhaald wordt een eigen leven gaat leiden en vervolgens voor waar wordt aangenomen. Het zijn stellingen die te pas en onpas geuit worden, maar waarbij zelden nader uitgelegd wordt wat zij werkelijk inhouden, een goede onderbouwing en argumentering van het hoe en waarom ontbreekt vaak geheel. Genoeg reden en aanleiding om hier eens dieper op de problemen die spelen rond het herkennen van de ondersoorten bij de Dennensijs in te gaan.
Familie verwantschap
De Dennensijs maakt volgens de hedendaagse wetenschappelijke classificatie samen met negentien andere soorten deel uit van geslacht Spinus. Achttien soorten daarvan zijn oorspronkelijk afkomstig uit Amerika. Een daarvan, onze inheemse sijs heeft zijn bakermat in Europa en Azië. Onze inlandse sijs valt, waarschijnlijk door zijn Euraziatische afkomst, als enige van het geslacht Spinus niet binnen de belangengroep van de WAS. Ondanks dat, is het juist deze vogel, onze inlandse sijs, die meer dan alle andere Amerikaanse sijzensoorten overeenkomsten vertoont met zijn neefje de Dennensijs en waaraan zo duidelijk de nauwe familie verwantschap zichtbaar is.
Sijs versus Dennensijs
Als aan een leek op vogelgebied gevraagd wordt of deze de Dennensijs kent zal deze dat vaak beamen in de veronderstelling dat we het hebben over een dialect naam die plaatselijk gebruikt wordt voor de Europese Sijs, in de zelfde zin als dat deze laatste door vele ook wel de Elzensijs wordt genoemd. De meer ingewijde vogelliefhebber weet beter en zal zeggen dat het gaat over een naast familielid van onze Sijs met Amerikaanse roots. Deze nauwe familieverwantschap komt niet alleen tot uiting in de kleur, maar ook in de voedselvoorkeur, de algehele levenswijze en het broedgedrag. Zij broeden bij voorkeur in de dennen en sparren bossen in de noordelijke regionen, in gematigde-koude gebieden, de ene in Amerika de andere in Europa en Azië. Het zijn geen standvogels, tijdens de wintertrek zakken zij af naar het zuiden en verspreiden zij zich onregelmatig over grote gebieden, in sommige jaren zo massaal dat er sprake is van een ware invasie. Klimatologische omstandigheden maar vooral de beschikbaarheid van voedsel zou bij deze onvoorspelbare trek een rol spelen. Zij voeden zich met allerlei zaden in het bijzonder die van de Els en allerlei Coniferen waarbij zij vaak acrobatische toeren uithalen. Beide zijn monotypische species wat wil zeggen dat er onderling grote verschillen zijn waar te nemen voor wat betreft kleur en tekening. Bij de Sijs heeft men deze onderlinge verschillen niet kunnen herleiden als behorende bij een bepaald verspreidingsgebied zodat bij deze geen ondersoorten beschreven zijn. Dit in tegenstelling tot de Dennensijs waar al naargelang de plaats van herkomst wel drie ondersoorten beschreven zijn.
Ondersoorten
Een ondersoort is een in een bepaald verspreidingsgebied voorkomende, in de vakliteratuur beschreven, afwijkende vorm van een soort. Behalve het wetenschappelijke nut speelde bij het onderscheiden van ondersoorten, voor de ornitholoog in kwestie, nog een andere, vaak meer persoonlijk redenen mee. Het is en was voor ornithologen een manier om een vorm van onsterfelijkheid te verkrijgen. Wie een ondersoort beschrijft zal worden genoemd als beschrijver van die ondersoort. Dat soort drijfveren mogen wat onzinnig lijken, maar ze zijn niet onbelangrijk en hebben er in het verleden voor gezorgd dat vele ornithologen, elke enigszins afwijkende populatie, als ondersoort hebben beschreven en van een naam voorzien, om aldus op die manier hun wat duffe bestaan als taxonoom of conservator bij een museum wat meer kleur en inhoud te geven. Of dergelijke redenen ook hebben meegespeeld bij de beschrijving van de ondersoorten bij Dennensijs is niet duidelijk, maar het is wel een mogelijkheid die we ingedachte moeten houden en nodig om de door hun gegeven beschrijvingen op de juiste waarde te kunnen inschatten en beoordelen.
De ondersoorten bij de Dennensijs
Bij de Dennensijs zijn in de loop der jaren drie ondersoorten omschreven.
- De Noordelijke Dennensijs | Spinus pinus pinus | (Wilson 1810)
- De Mexicaanse Dennensijs | Spinus pinus macropterus | (Bonaparte 1850)
- De Guatemala Dennensijs | Spinus pinus perplexus | (van Rossem 1938)
Achter de wetenschappelijk naam wordt meestal tussen haakjes de naamgever en het jaartal waarin hij deze ondersoort als eerste beschreven heeft vermeld. Deze eerste beschrijving van een ondersoort, samen met de vermeldingen in de hedendaagse toonaangevende literatuur, vormen de uitgangspunten en de basis in onze zoektocht om de juiste herkenningspunten van een bepaalde ondersoort te achterhalen.
De Noordelijke Dennensijs: Spinus pinus pinus
Is als eerste beschreven door Alexander Wilson in de Birds of the United States vol. II. Uitgegeven in 1810. Deze noemde hem de Pine Finch en geeft hem, zoals toen gebruikelijk voor dit type zaadetende vogels, de wetenschappelijk naam Fringilla pinus. Hij doet zijn waarnemingen in de buurt van Philadelphia waar deze vogels zich tijdens de wintermaanden ophouden langs de randen van moerassen, kreken en riviertjes zich voedend met zaden van de Els (Alnus incana) en de Hemlockspar (pinus canadensis). Regelmatig kon hij ze daar in vluchten van wel twee tot driehonderd tijdens de wintermaanden waarnemen, waarbij hem hun vertrouwelijke aard en hun acrobatische toeren tijden het foerageren opvielen. Begin maart verdwenen zij, hetzij naar het noorden, of in mindere mate naar de hoger gelegen dennenbossen van het Alleghenygebergte. Als lengte van deze soort geeft hij ruim vier inches aan (± 10,5 cm.). De kleur omschrijft hij als, de bovenzijde donker vlaskleurig met zwarte pigmentbestreping, vleugels zwart met twee rijen vuil witte of crèmekleurige randen, gele vleugel en staartspiegels, ook te zien als de vleugels gesloten zijn, borst en onderzijde licht vlaskleurig met kleine zwarte pigmentbestreping, snavel hoornkleurig. De popjes hebben nagenoeg het zelfde verenkleed en zijn nauwelijks van de mannen te onderscheiden. Hij vond dat deze vogels veel gelijkenis vertonen met de Europese Sijzen meer dan met hun Amerikaanse verwanten de Treursijzen en Mexicaanse Sijzen. Doordat het de eerste beschrijving is van de Dennensijs krijgt deze automatisch binnen de wetenschappelijke nomenclatuur de status van nominaatvorm toebedeeld.
De Mexicaanse Dennensijs: Spinus pinus macropterus
Staat meestal te boek als zijnde het eerst als ondersoort omschreven door Bonaparte. Zelf geeft Bonaparte, evenals A.J. van Rossem, aan dat deze eer toekomt aan DuBus. Zoals wel meer voorkomt ligt de waarheid in het midden en hebben deze heren, Carolo Luciano Bonaparte en Bernard Du Bus, afzonderlijk van elkaar hun inbreng daarbij gehad. Beide heren leefden in het begin van de negentiende eeuw, waren afstammelingen van welgestelde adellijk families, en hielden zich onder meer bezig met publicaties op ornithologisch gebied, als zodanig zijn er vele soorten en ondersoorten door hun beschreven. Bernard Du Bus was sinds 1864 directeur van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Tussen een aantal balgen van de daar in het museum aanwezige exemplaren van de Dennensijzen was een exemplaar met een enigszins afwijkende verschijningsvorm en deze zag hij als een aparte ondersoort. Van dit exemplaar was alleen bekend dat deze oorspronkelijk uit Mexico afkomstig was. Hij gaf opdracht voor het maken van een tekening van deze vogel en noemde, deze volgens hem nieuwe ondersoort, Carduelis macroptera. Hopend aldus doordeze wetenschappelijke naam de verschillen met de nominaatvorm duidelijk aan te geven.
De betekenis van Macroptera / macropterum / maccroterus, in het Grieks is namelijk ; makropteros = lang gevleugeld (makros = lang; pteron = vleugel).
De afbeelding van deze vogel met de nieuwe wetenschappelijke naam publiceerde hij in Esquisses Ornithologiques : descriptions et figures d’oiseaux. in 1850, een verdere beschrijving en verklarende tekst heeft hij nooit gepubliceerd. Carolo Luciano Bonaparte rond die tijd werkzaam in natuur histories museum in Leiden is daar op in gesprongen en omschrijft vervolgens deze vogel van Dubus in het Latijn in het Conspectus GENERUM AVIUM. Vertaald wordt dat dan: Vergelijkbaar met de vorige, (Chrysomitris pinus) maar te onderscheiden door zijn langere vleugel en staartpennen met bredere goudgele spiegels, en de wat grotere lengte van de pootjes. Het zijn summiere omschrijvingen destijds toch voldoende om een nieuwe ondersoort op de kaart te zetten. Latere auteurs hebben het soms moeilijk met het herkennen van de verschillen tussen de ondersoorten zoals deze door beide heren omschreven worden.
Zo schrijft S.F. Baird in 1860 in The Birds of North America; dat hij niet heeft vast kunnen stellen dat er verschillen zijn tussen deze ondersoorten voor wat betreft de lengte van de vleugel, staartpennen en pootjes zoals bij Spinus pinus macropterus door Dubus wordt aangegeven. Het meerdere geel in de vleugels en staart zoals door Bonaparte beschreven als behorend bij Spinus pinus macropterus ziet hij ook bij vol op kleur zijnde exemplaren van Spinus pinus pinus.
In 1901 schrijft Robert Ridgway in The Birds of North and Middle America over de Dennensijs. Hoewel de exemplaren uit Canada kleiner lijken dan die van de westkust wijzen metingen uit dat deze vrijwel identiek zijn. Ook ben ik niet instaat om eventuele kleurverschillen te ontdekken. De individuele variatie is zeer groot, maar ik kan geen correlatie leggen tussen deze variaties van de kleur en de geografische gebieden, zowel donkere, lichtere, bruine, grijze met zware strepen en zwakke bestreping komen vaak voor op dezelfde plaats.
Recentelijk geeft Peter Clements in Finch & Sparrows de nu geldende en enige juiste omschrijving van deze ondersoort welke nagenoeg overeenkomt met die van DuBus en Bonaparte destijds, en deze luidt. Vogels van de ondersoort macropterus zijn niet zo duidelijk gestreept aan de boven en onderzijde en de strepen op de borst en buik zijn bleker zwartbruin en minder duidelijk. De mannen tonen ook meer en helderder dieper geel aan de basis van de vleugel en staartpennen.
De Chiapas Dennensijs: Spinus pinus perplexus
In 1938 onderzocht A.J. van Rossem materiaal in het Britsch Museum met als doel het beter onderscheiden en juister identificeren van de diverse daar aanwezige Amerikaanse vogels. Tijdens zijn onderzoeken vond hij daar ook 18 exemplaren, verzameld door W.B. Richardson in 1890 en 1897 in de hooglanden van Zuid-Mexico (Chiapas) opgenomen als zijnde Guatemalasijzen Spinus atriceps. Het materiaal bestond uit diverse sijzen met een waaier van verschillende bevederingskleuren en kenmerken. De groene exemplaren beschouwde hij als zuivere Guatemalasijzen, in de gestreepte exemplaren zag hij een nieuwe ondersoort van de Dennensijs. Een aantal omschrijft hij als tussenvormen tussen beide soorten. Hij kan niet goed uit de voeten met deze verschillen en noemt de situatie rond deze soorten te complex om daar verder op in te gaan. Hoewel nooit zo door hem omschreven, is het benoemen van een aantal tussenvormen aanleiding voor ander auteurs om nadien dit zodanig te interpreteren als zouden de Guatemalasijs en de Dennensijs daar veelvuldig hybridiseren.
De gestreepte exemplaren waarin van Rossem een nieuwe ondersoort zag omschrijft hij vervolgens als; Verschilt van Spinus pinus pinus van Noord-Amerika en Spinus pinus macropterus van Mexico door een meer grijsachtige (minder bruine) en een iets donkerdere rugtekening heeft op de buik minder tekening welke in zijn geheel fletser is en niet zo helder gekleurd. (in zijn geheel meer blauw-leikleurig). Is verder iets kleiner dan Sinus pinus pinus en duidelijk kleiner dan Sinus pinus macropterus.
Met de wetenschappelijke naam die hij aan deze ondersoort geeft brengt hij zijn twijfel over een juiste klassering tot uitdrukking, hij noemt deze namelijk Spinus pinus perplexus, waarbij het Latijnse perplexus de betekenis heeft van gecompliceerd. Daarmee heeft hij een vooruitziende blik gehad. De status van Spinus pinus perplexus, waarvan abusievelijk vaak vermeld wordt dat deze veelvuldig zou hybridiseren met de Guatemalasijs Spinus articeps staat ter discussie. Recente gedetailleerde morfologische en moleculaire studies suggereren sterk dat de grijze bevederde zwak getekende Spinus pinus perplexus zowel verschilt van de Spinus pinus als ook van de Spinus atriceps dat zij daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een andere specie-status; verdere analyses en studies zijn daarvoor nog nodig. Voor ons vormt het herkennen van deze vogels geen enkel probleem, niet omdat dat zo gemakkelijk zou zijn, maar omdat deze soort nooit is ingevoerd en er derhalve geen exemplaren van in Europa aanwezig zijn.
Conclusie
Alles samengevat kunnen we stellen dat de Dennensijzen die voorkomen langs de westkust van Amerika gemiddeld wat groter zijn, lichter gestreept en meer geel laten zien dan hun soortgenoten uit Canada en de andere delen van Amerika. De verschillen zijn, ook doordat de verspreidingsgebieden naadloos in elkaar overlopen, minimaal. Onderling zijn er grote variaties te zien in kleur en tekening, bruine, grijze, zwaar gestreepte en licht gestreepte komen bij beide ondersoorten voor. Het bruin bezit of de mate van helderheid is geen maatstaf om de ondersoort te herkennen. Deze marginale verschillen tussen de ondersoorten zorgen er voor dat een juiste ondersoort indeling zelfs door de ornithologen te plaatsen bijna niet mogelijk is. Gezien tegen deze achtergronden kunnen we ons afvragen of wij hier wel de kennis en kunde in huis hebben om de ondersoorten juist te herkennen en in te delen. Als dat niet zo is dan is het jammer om zoveel energie te steken in een onbereikbaar ideaal. Beter is het om deze energie te gebruiken voor het opbouwen van grotere gezonde stammen van de Dennensijs hier in Europa. Want wat dat betreft is het voor de Dennensijs echt vijf voor twaalf. De aantallen zijn nu zo dramatisch klein dat voor hun voortbestaan hier gevreesd moet worden. Slagen wij er ondanks de huidige situatie alsnog in om een voldoende grote populatie op te bouwen dan kan in een later stadium altijd nog in overweging worden genomen of het wenselijk is om een onderscheid te maken tussen bv.. lichte en donkere soorten maar waarbij we wel moeten beseffen dat het dan kleurvariaties zijn en zeker geen ondersoorten.
Gerrit van Bergen
Referenties
Finches & Sparrows. Peter Clements, Alan Harris and John Davis
Illustrated Checklist of the Birds of the World. Josep del Hoyo and Nigel J. Collar
Sijzen van de wereld. Alois van Mingeroet
Der Fichtenzeisig. ICC. Jörg Nitschky.
Birds of the United States. By Alexander Wilson. 1810
Esquisses Ornithologiques : descriptions et figures d’oiseaux. Bernard Du Bus. 1850
Conspectus Generum Avium. Carolo Luciano Bonaparte. 1850
The Birds of America. Spencer F. Braid. 1860
The Birds of North and Middle America. by Robert Ridgway. 1901
Spinus pinus macropterus an Addition to the A.O.U. CheckList. W.E. Clyde Todd. AUK1923
Report on a collection of Land Birds From Sonora Mexico. A.J. van Rossem 1931
Catalogue of Birds of the Americas part XI. Charles E. Hellmays. 1938
Bulletin of the British Ornithologists Club 58. P.134. A.J. van Rossem 1938
Manuscript Notus on Avian Tvpes. Adriaan van Rossem. 1939
New Subspecies of Birds from Western North America. John W. Aldrich. 1946
mtDNA Phvlogenv of North American Carduelis Pinus Group. Antonio Arnaiz-Villena. 2007