Geelbuiksijs | Augus Klages

Door August Klages en Mettmann | Met toestemming overgenomen uit Gefiederte Welt oktober 2008
Vertaald door A. Lemmens.

2008.

De Geelbuiksijs (Carduelis spinus xanthogastra) kwam in 1906 naar Europa. In Gefiederte Welt worden ze voor het eerst in 1934 genoemd. August Klages houdt zich vanaf het einde van de jaren tachtig met deze vogel bezig en geeft hier zijn ervaringen bij het houden en kweken weer.

Inleiding
Volgens de laatste stand van de wetenschap worden sijzen van de soort spinus internationaal onderverdeeld bij de soort Carduelis en zodoende heet de hier beschreven soort dan ook Carduelis xanthogastra of het nu gaat om Carduelis of Spinus, het gaat om dezelfde vogel die de naam Geelbuiksijs draagt. Het is een soort uit de nieuwe wereld, die in Costa Rica en Panama, in delen van Columbia en Venezuela voorkomt. Hier leeft deze soort in open berglandschappen tussen 1500 en 3000 meter. Men onderscheidt twee ondersoorten, waarvan Carduelis xanthogastra stejnegerii iets groter is en in het zuiden van de verspreidingsgebieden voorkomt. Dientengevolge kan men de nominaatvorm de kleine Geelbuiksijs noemen. De tweede ondersoort, ofwel de grote Geelbuiksijs, wordt in Duitsland al enige jaren door een kweker (hr. Grimm, Deubachschenhausen) gehouden en gekweekt. Ook deze vogel, die vanuit Italië naar ons land kwam, is er in zuiver en gehybrideseerde vorm. Ook in Spanje wordt hij soms gekweekt. Hier spelen zeker de beter “handelsverbindingen “ in Italië en Spanje een rol.

Eerste ervaringen
Aan het einde van de tachtiger jaren kwamen de eerste Geelbuiksijzen bij ons naar Duitsland. De meesten kwamen via Italië naar ons land en werden als “gekweekte vorm” aangeboden. De ringen van vogels waren echter veel te groot en konden zonder moeite eraf getrokken worden. Zo was het voor de meeste kopers duidelijk dat het om wildvang ging, die geringd zijn op oudere leeftijd, waardoor ze als Europese nakweek gekenmerkt waren. Toch kocht iedereen ze en ik weet niet hoeveel vogels er toen Duitsland bereikte. De prijs lag toen, zover ik mij kan herinneren, om en nabij de 800 mark per koppel. Ik verkreeg van “ Italianen” destijds via “Vogelhof Waldhof” waarvan de eigenaar Dhr. Zettler de meeste contacten in de sijzenwereld had. Mijn kennis en ik namen ieder een koppel mee naar huis. Na gewenning en een coccidiose behandeling, begon de “kweekwedstrijd”, beide wilden we de eerste zijn die een jonge Geelbuiksijs op de stok kreeg. Mijn stel had al na 2 weken een nest klaar en eieren gelegd, echter helaas waren ze niet bevrucht. De beide sijzen waren intussen zo vet geworden dat ze zich nog nauwelijks konden voortplanten. Enkele kwekers hadden hun Geelbuiksijzen direct uit Italië verkregen en ze hadden dientengevolge ook de eerste nakweekresultaten. Van de kwekers Grimm (deubach), Radowan (Metzingen) en Blattner ( vroeger Oberstdorf) kocht ik toen nog meer geelbuiksijzen, die ik in mijn kweeklijn invoerde. Het gelukte mij om enkele kweekrondes met jongen te hebben. Ik geloofde toen dat voor de opfok van Geelbuiksijzen slechts groen- en kiemvoer en generlei eivoer nodig was. De jongen accepteerde deze wijze van voeding, de volwassen vogels echter niet, zij werden met deze wijze van voeding helaas niet oud.

Mijn notities uit die jaren tonen aan dat ik binnen drie jaar 20 jonge Geelbuiksijzen gekweekt had. Door verdere aankopen had ik intussen minstens drie broedlijnen in mijn bestand. Desondanks deed ik deze sijzen enige tijd later weg. Andere sijzen uit de nieuwe wereld hadden intussen mijn interesse gewekt, dit keer moesten het de Yarrelsijzen (Carduelis yarrellii) zijn. In ruil voor mijn Geelbuiksijzen kreeg ik toen 3 stellen Yarrelsijzen. Met deze soort bereikte ik toen de beste kweekresultaten van mijn sijzenkweek. De Yarrellsijs toonde zich minder gevoelig dan de Geelbuiksijs. Weliswaar was de Geelbuiksijs ook mooi om te zien en liet hij een aangename zang horen, toch reageerde hij bijvoorbeeld erg schrikachtig en gevoelig wanneer in ze uit de kooi moest vangen of omzetten. Ze vlogen zelfs paniekerig tegen het gaas of tegen ander hindernissen in de kooi. Het is me zelfs gebeurd dat een vogel, die ik juist uit de kooi had gevangen om aan een koper ter controle van zijn algemene conditie gegeven had, in zijn hand stierf. Niet alle vertegenwoordigers uit deze sijzenfamilie waren geschikt om in mijn kweekinrichting van 30 kweekboxen te houden. Wisselend heb ik geprobeerd te kweken in de loop deren jaren, afwisselend lang en ook succesvol met de kweek van: Mexicosijs (C. psalteria), Zwartborstsijs C. notata), Magellaansijs (C. magellanica), Treursijs (C. tristis), Andessijs (C. spinescens) en Zwartesijs ( C. atrata).

Bij de Mexicosijs gelukte dat zelfs bij 4 van de 5 beschreven ondersoorten, niet de Carduelis psalteria Witti van de Tres-Marias eilanden. Ook de Guatemalasijs (C. atrceps) heb ik gehouden, echter zonder kweekresultaat. Allen hadden hun voor en nadelen, toch uiteindelijk bleef de al genoemde Yarrellsijs over. Het moesten toch weer Geelbuiksijzen worden. Eind oktober vond in Ricklinhausen in 2005 de grootste vogelverkoopbeurs plaats in het Roergebied. Ik kende deze beurs nog niet en ik besloot hem te bezoeken. Het weer was helaas slecht, doch het aanbod van vogels was enorm veelzijdig. Helaas waren er geen sijzen uit de nieuwe wereld.

Mijn vrouw en ik wilden al weer naar huis gaan. Toen bemerkte ik dat kort voor de uitgang in de buurt van Putters en Elzensijzen een oudere man met zijn TT kooien stond. Geïnteresseerd kwam ik dichterbij en ik zag tot mijn grote vreugde drie paar Geelbuiksijzen in de kooi. Ik liet mij er een uitvangen. Hij had alles wat een gezonde vogel moet hebben. Hij was goed doorvoed, vitaal en glad in de veren. Maar vooral bezat hij, net zo als de twee andere mannen, alle eigenschappen die de Geelbuiksijs man kenmerken. De flanken toonde een lichte zwarte schakering en de stuit bevedering was volkomen zwart. Ik had in de laatste jaren herhaaldelijk Geelbuiksijzen gezien waarvan de meesten als volwassen vogel gele stuitbevedering hadden. “Zwarte” Geelbuiksijsmannetjes hebben zwarte stuitbevedering, zoals ook die eerst uit Italië ingevoerde mannetjes bezaten. Helaas veranderde dat snel en latere gekweekte vogels, die uit Italië gekomen waren, hadden vaak gele stuitbevedering. Hier was volgens mij de Geelbuiksijs met de Magellaansijs gekruist. Magellaansijzen waren veel goedkoper en er waren er meer van en waardoor de neiging groot was om met beide sijzensoorten gekruist te kweken. Helaas kon men aan de bevedering van de popjes Geelbuiksijzen niet herkennen of er Magellaansijsbloed door de aderen stroomde en zo werden menige kwekers steeds weer verrast met verkeerde kleuren in hun nakweek Geelbuiksijzen. Vele sijzenkwekers kon ik aanwijzingen geven welke vogel zij voor de kweek moesten uitsluiten. Het zal zeker nog een tijd duren om overal “natuurgetrouwe “ Geelbuiksijzen te kweken. De laatste importstop geeft helaas verdere hindernissen op dit pad. Men zal er op moeten letten dat een eenjarige Geelbuiksijs mannetjes ten minste dondergroene stuitbevedering hebben, die dan in het tweede jaar zwart worden. Ik heb mijn koppels volgens strenge criteria uitgezocht en daarom hebben mijn eenjarige mannetjes al bijna zwarte stuitbevedering.

Nu weer terug naar de Recklinghauzerbeurs. Ik schafte zo drie Geelbuiksijs mannetjes aan, waarbij een vogel licht doorzakte op de stok, maar volgens de kweker probleemloos bevruchten kon. Alle vogels waren in 2003 geboren. Thuis zette ik de drie samen in een kooi (80x40x40). Als voeding gaf ik ze om te wennen meerdere fijnkorrelige sijzenmengeling zoals de vakhandel ze bereid. Van teveel droge graszadensoorten moet men afzien, omdat de sijzen daar te snel dik van worden. Bij nieuw aangeschafte vogels geef ik drinkwater met vitaminen, zowel in een flesje als in een schaaltje. De vogels zijn de een of andere manier gewend en zullen zich bij mij snel aanpassen. In het bijzonder let ik de eerste dagen op de consistentie van de ontlasting. Hieruit blijkt snel wanneer er iets niet klopt. Al na enige uren nadat ik de drie mannetjes in de kooi gezet had begonnen ze te zingen en de “nieuwe” gaven mij veel vreugde. Nu moest ik nog passende popjes vinden, maar dat was niet zo makkelijk. Weliswaar hadden verscheidene kwekers succesvol gekweekt, de jongen waren overwegend van het mannelijk geslacht.

Ik had geluk. Van een kennis vernam ik van een andere sijzenkweker die ook Geelbuiksijzen had kunnen kopen en zo vriendelijk was aan mij een popje af te staan. In de hoop dat er een paartje uit ontstond zette ik het popje in de kooi bij de drie mannetjes. Vervolgens gebeurde er niets, anders dan wat tegen elkaar aanzitten. Na een week stelde ik vast, dat toch een van de mannetjes een het popje elkaar gevonden hadden. Ze zaten vaak bij elkaar en gingen samen eten en het mannetje voerde het popje en zong zijn liedje voor haar. Ik zette ze in een aparte kooi met een houten kanarienestje met een draadkorfje erin. Gelijk dezelfde avond dreef het mannetje zijn nieuwe partner op en het kwam tot de eerste pogingen om te betreden. De volgende dag begon het popje nestmateriaal naar het nest te slepen. De nestkom was snel klaar en zes dagen later lag het eerste ei erin. Elke dag werd er een ei bij gelegd tot het legsel bestond uit vier eieren. Vanaf het tweede ei bebroedde het popje het legsel. Dertien dagen later, begin december 2005, kwamen de eerste twee jongen uit en de volgende dag de beide andere. Het groot worden van het eerste en tweede broedsel. Met het uitkomen van de jongen kregen de ouders vers kiemzaad aangeboden, dat zij ook ijverig opnamen en aan de jongen voerden. Vanaf de derde dag schenen zij naar groenvoer te zoeken. Ik kon hun nog enige dagen paardenbloemen aanbieden, daarna voerde ik vogelmuur, dat ook geaccepteerd werd. Het kiemvoer bestrooide ik met “Protek, een middel tegen diarree en nestverontreiniging van de firma Hungenberg (Neuss).

Vanaf de derde dag bemoeide het mannetje zich ook met het voeren. Daar ik buiten niet meer genoeg vond, gaf ik als groenvoer de harten van andijvie en kropsla. Op de zevende levensdag heb ik de jongen geringd met 2,5 mm. Na zestien dagen vloog het eerste jong uit. Hij bewoog zich alleen maar op de bodem van de kooi en maakte een zielige indruk. Ik had het vermoeden dat hij door de andere jongen uit het nest was gewerkt, ‘s avonds was het hem gelukt om op een tak te klimmen. De volgende dag zat er weer een jong op de bodem. Zijn toestand was nog oncompleter. Hij had nog kale plekken in zijn bevedering en de pennen van de vleugelveren waren nog niet doorgebroken. Ik kon hem terug in het nest leggen, maar toen vlogen de andere twee jongen er verschikt uit. Zij waren ook nog niet klaar en ik kon hen ook weer terug zetten in het nest. Twee dagen later verliet hij het nest opnieuw en het laatste jong kwam met twintig dagen uit het nest. Op de een of andere manier leken mij de deze jongen vogels lang niet zo vitaal als de Geelbuiksijzen die ik eind jaren tachtig gekweekt had. De Kapoetsensijzen, die in de winter tegelijkertijd met de Geelbuiksijzen opgegroeid waren toonden met gelijk voeraanbod geen onvolkomenheden.

Ik geloofde vastgesteld te hebben dat het popje nauwelijks kalk of mineralen tot zich nam. Daarom bestrooide ik het kiemvoer met een mineralenmengsel van de firma Enderle en gelukkig ging de groei van de jongen, die nu uitsluiten door het mannetje gevoerd werden, vooruit. Het popje zat intussen weer op vier eieren, waar van er midden januari 2006 twee jongen uitkwamen. Ik nam mij voor het nieuwe broedsel direct met voldoende mineralen te voorzien en daarbij Necton Tonik K te geven. Daartoe had ik een mengsel wat bestond uit kalk, mineralen, vitaminen en een middel tegen darmstoornissen in een zoutstrooier gedaan en bestrooide daarmee dagelijks het verse kiemvoer. Helaas had ik geen vers groenvoer voorhanden. Jammer genoeg gaf het bij de opfok van deze twee jongen ook problemen. Zo moest ik het mannetje al enige dagen na het uitkomen van de jongen uit de kooi nemen. De lever was dik opgezet en hij deed niet meer mee aan het voeren van de jongen. Ik behandelde hem met warmte en enkele dagen rood licht en gaf de zieke vogel een coccidiose kuur, na een week verbeterde de toestand en zong hij weer. Het popje kon slechts met moeite de jongen groot krijgen. Zij zag er weinig vitaal uit en na het uitvliegen van de jongen stelde ik ook bij haar een gezwollen lever vast. Nu was voor dit sijzenstel rust en herstel aan de orde. Een volgende broedronde werd niet meer begonnen. De oude vogels herstelde zich weliswaar geleidelijk, toch voor het broeden werden zij in 2006 niet meer ingezet. Over het algemeen leken zij uitgeput en in 2007 stierven ze alle twee.

De jongen uit de beide broedsels groeiden goed op en het geslacht was al spoedig te herkennen. Bij de eerste vier waren het twee popjes en twee mannetjes. Op de leeftijd van ongeveer een half jaar waren ze volledig op kleur en mijn jonge mannetjes hadden al bijna een zwarte stuit. Om eerder duidelijk te hebben welke jonge vogels mannetjes zijn trek ik bij de enkele weken oud zijnde jonge vogels een paar veertjes uit de kop. Die snel weer aangroeiende veren tonen dan gelijk de uiteindelijke kleur van de volwassen vogels en in het geval van de Geelbuiksijzen ook het geslacht.

Voeding
Natuurlijk had ik na de gewenningsperiode mijn voeraanbod voor de Geelbuiksijzen uitgebreid. Naast de al genoemde zaadmengeling gaf ik daarnaast negerzaad, slazaad, cichoreizaad en ander kleine zaden en maanzaad in een apart bakje. Overigens gaf ik een of meerdere dagen een “negerzaad” kuur, wanneer ik vastgesteld had dat mijn sijzen te vet geworden waren. Ook staat een kalk/mineralenmengsel voor hen ter beschikking. Als het mogelijk is voer ik het hele jaar groenvoer (paardenbloemen, vogelmuur en andere kruiden. Kropslaharten, romaslaharten en andijvieharten geef ik in tijden dat de andere kruiden niet voor handen zijn. De halfrijpe zadenknop van de paardenbloemen waren een geschikt voer, toch kon ik ze helaas alleen aanbieden tijdens de broedperiode, daar de voorraad diepgevroren bloemknoppen papperig geworden waren. Half rijp beemdgras (poa annua) vind ik erg belangrijk en werd ook goed gegeten. Tijdens de broedtijd en tijdens het opgroeien van de jongen geef ik 5 tot 6 maal daags vers groenvoer en kiemzaad. Helaas heeft ons de natuur hier grenzen aan gesteld. Vooral wanneer het koppel gedurende de wintermaanden broedt, kan dit problematisch worden. Op mijn bekende moestuincomplexen vond ik ook geen vogelmuur meer. Eivoer aten mijn Geelbuiksijzen niet en ook latere jonge koppeltjes aten hier hoogstens een keertje van. Bij de opkweek van de jongen speelde het bij mij echter geen rol. Bij andere kwekers werd eivoer wel geaccepteerd.

Nakweek 2007
Nu kwam het er op aan naar onverwante vogels te zoeken. Ik bezocht meerdere sijzenkwekers, maar de kwaliteit van de aangeboden Geelbuiksijzen liet zeer te wensen over. De vogels waren wel in goede conditie, maar vele waren te groot of de bij de Geelbuiksijzen behorende witte aarsbegrensdebevedering, liep door tot de borstbevedering. En vele vogels hadden ook de typische keelvlek van de magellaansijs. Tenslotte kocht ik twee vitale jonge mannetjes met nog groene stuitbevedering. Bij het verdere ontwikkelingsverloop tekende zich bij een van deze mannetjes een smalle groene omzoming af, die als een halsband van de borstbevedering naar de zwarte kop- en rugbevedering onderliep. Hier was een van de voorouder ook een magellaansijs mannetje geweest. Deze beide mannen (uit dezelfde kweekstam) waren niet voor mij geschikt. Zo bleef er niets anders over dan te gaan kweken met eigen wel verwante vogels, nadat de oudervogels waren gestorven. Het nieuw samengestelde paar bracht in 2007 11 jongen groot. In de herfst kon ik tenslotte nog onverwante geelbuiksijsmannetjes verkrijgen en een van mijn jonge popjes kon ik tegen een op het oog zuiver mannetje ruilen. Zo waren mijn kweekvooruitzichten voor 2008 veel beter.

Kweekbeslommmeringen
Het verwante paar, met wie ik in het voorjaar zo succesvol was, bracht 8 jongen voort. Het ingeruilde mannetje werd met een jong popje uit 2007 gekoppeld. Het popje broedde zeer vast en het mannetje zong veel. Helaas verzorgde hij zijn broeden popje niet met voer. Ik nam het mannetje uit de kooi en tenslotte bracht het popje 1 jong voort. Het tweede nieuwe mannetje had ik eveneens met een van mijn jonge popjes uit 2007 samen gezet. Nadat er twee bevruchte eieren in het nest lagen nam ik het mannetje uit de kooi, in de hoop hem met een ander popje te koppelen. Daarmee wilde ik echter te veel. Het broedende popje verliet twee dagen nadat ik de partner weggehaald had het nest. Ik brak deze poging af en zette het paar weer samen en zij begonnen weer te broeden. Dit keer liet ik het mannetje erbij en er werden twee jongen groot gebracht.

Legnood
Zeker heeft iedereen hier al mee te maken gehad, dat een van zijn popjes het ei niet leggen kan. De oorzaken daarvoor kunnen veelzijdig zijn en zullen hier niet verder uitgelegd worden. Het kan bij het eerste ei tot moeilijkheden komen, maar ook wanneer er al twee of meerdere eieren gelegd zijn. Het popje zit dan meestal bol op de bodem van de kooi, de ogen zijn slechts weinig of nauwelijks geopend. In zo’n geval neem ik de zieke vogel uit de kooi en houdt de dik opgezette cloaca kort ( 3 tot 5 sec.) onder lopend koud kraanwater. De cloaca reageert meestal duidelijk zichtbaar met samentrekkingen. Daarbij geef ik ook nog een druppeltje water in de bek. Dan zet ik de vogel met warmtestralinglamp alleen in een kooi terug. Bij goede harmonie van het stel zet ik ze samen in de oorspronkelijke kooi terug. Meestal wordt het ei al in het volgende uur gelegd. In geen geval moet men het ei in het vogellichaam stuk drukken of met een scherp voorwerp via de aarsopening kapot gestoken worden. In de meeste gevallen betekent zulk handelen de dood van het popje.

Samenvatting
Zeker zijn de ervaringen van de kwekers bij de kweek van geelbuiksijzen verschillend en veelzijdig. Bij de een wordt een goed eivoer graag gegeten en bij de ander niet. Bij jonge geelbuiksijzen lijken mij de pennenschachten van de vleugelpennen moeilijker door te breken dan bij andere sijzensoorten. Ook kunnen er vleugelbeschadigingen ontstaan bij het uitvliegen. Af en toe laten jongen de vleugels hangen. Andere kwekers hebben deze observaties nog niet gedaan. In ieder geval zijn de geelbuiksijzen niet zo makkelijk te kweken zoals kapoetsensijzen en we zullen alle moeite moeten doen om deze kleine sijs uit de nieuwe wereld in onze vogelverblijven te behouden.