(Carduelis cucullata)
F. Tarin rouge de Venezuela E. Red Siskan D. Kapuzenzeisig.
2007.
Met toestemming overgenomen uit De Witte Spreeuwen, Belgisch vogeltijdschrift.
Oorspronkelijk artikel uit Exotica BNEC.
Tekst Bernard Noiret.
Vertaling Remi De Turcq.
Gespecialiseerd in de kweek van Japanse meeuwtjes en Lonchura’s besloot ik op een gegeven moment om Kapoetsensijsjes te kweken. Ik kende deze uiteraard, maar ik ben ze vooral beginnen te bewonderen na mijn bezoeken aan het Wereldkampioenschap in Ieper in 2002. De flamboyante pluimage van deze vogels waren een welkome afwisseling met de eerder vale kleuren van de Lonchura’s. Ik had al enkele artikelen gelezen over de kapoetsensijzen in het bijzonder over de voorwaarden om ze te kweken (temperatuur, licht, enz.…). Ik vertel u hier over mijn eerste ervaringen die ik als geslaagd beschouw, zonder te willen beweren dat deze kweekmethode van toepassing is op alle kapoetsensijzen.
Bruin, pastel, ino, bont(zeldzaam).
In één van zijn voordrachten vertelde dhr. L. Faiconnier het volgende: “De drie noodzakelijke voorwaarden om een vogel in kweekconditie te krijgen zijn: licht, temperatuur en voeding”.
Men moet geleidelijk aan het aantal uren licht verhogen in de kweekkamer. Bij een te plotse aanpassing loopt men gevaar de vogels te traumatiseren hetgeen rui tot gevolg kan hebben. Lampen die zo goed mogelijk het spectrum van de zon weergeven zijn de meest geschikte. (Men vindt ze overal in verschillende merken). Ter verduidelijking: men moet over een periode van twee maanden het aantal uren licht verhogen van 8 naar 12 uren per dag.
De temperatuur is ook belangrijk. Het is aanbevolen om in de winter niet onder de 15°C te zakken en om ze in broedconditie te brengen verhoogt men naar 20°C, ja zelfs 25°C.
Men moet hier ook geleidelijk aan het percentage aan eiwitten verhogen. Men kan dit geven onder de vorm van een goed eivoer in het waarin men dierlijk voedsel mengt zoals meelwormen, pinkies, enz. De vogels aanvaarden gemakkelijk diepvrieswormen.
Deze drie elementen vindt men ook in de natuur terug: wanneer de winter overgaat naar de lente, lengen de dagen en ook de temperatuur stijgt geleidelijk aan. Daardoor worden ook grote aantallen insecten actief en eten de vogels een grotere portie eiwitten. Het zijn deze natuurelementen die het broedproces op gang brengen.
1. De kweekvogels:
Ik ben begonnen met 4 koppels van verschillende oorsprong. Sommige vogels waren één jaar oud, de andere twee jaren. Gekende kwekers beweren dat men betere resultaten bekomt met vogels van twee jaar vooral wat de popjes betreft. Met het kleine aantal koppels heb ik geen verschil gemerkt, het is nochtans zo dat men na een jaar kweken de vogels die ontgoochelen, kan verwijderen en slechts de goede kweekvogels aanhouden het volgende jaar.
2. De huisvesting:
In de rustperiode werden de mannen afzonderlijk opgekooid in kooien van 40 cm omdat ze onderling nogal agressief reageerden. Ik denk nochtans, dat ik ze samen had kunnen houden, indien ik ze in een volière van bvb 2 m x 2 m x 2 m had kunnen plaatsen. De popjes hebben de herfst en het begin van de winter samen doorgebracht in een kooi van 80 x 40 x 40 cm zonder enig probleem. Eind januari heb ik de vogels gekoppeld in kweekkooien van 80 x 40 x 40 cm, deze kooien konden gemakkelijk gescheiden worden, we zullen verder zien dat dit belangrijk is. Eens de jongen gespeend waren, heb ik ze, mannen en popjes samen, per zes in gelijkaardige kooien geplaatst.
3. De kweek:
Het eerste koppel is begin februari begonnen een nest te maken. De paring verloopt nogal brutaal, men krijgt de indruk dat de man die zijn popje achtervolgt, haar moet verplichten om te paren. Wanneer het popje nog niet broedrijp is, zal ze talrijke pluimpjes verliezen tijdens deze wilde achtervolging, van waar het belang om de kooi gemakkelijk te kunnen scheiden door een tralie of half doorschijnende wand, tot het popje in conditie is. Het was wachten tot eind februari voor het tweede koppel, de andere volgden in maart. De popjes bouwden allen alleen hun nest in minder dan een week. Ze hebben alle 4 uitsluitend katoendraadjes gebruikt die in stukjes van 10 cm geknipt waren. Kokosvezel, sisal lieten ze ongeroerd. Eens het nest klaar was, volgde enkele dagen later het eerste eitje en dan nog 3 andere. Het broeden begon onmiddellijk. Na 12 dagen verscheen het eerste jong, de andere de volgende dagen. De jongen waren vrij vlug even vrij groot, behalve het jongste dat men ook na het spenen moet in het oog houden. Want het wacht lang om zelfstandig te worden. De jongen werden gevoed meteen mengsel van eivoer van een gekend merk “speciaal voor exoten”, gekiemd exotenzaad van het normale mengsel en diepvriespinky’s. na 35 dagen kunnen de jongen gescheiden worden van de ouders, behalve het kleinste dat nog enkele dagen langer bij de ouders moet blijven. Na het spenen kregen ze eivoer, gekiemde zaden en trosgierst waar ze verzot op waren.
1. Moet men kleurvoeding geven of niet:
Voor wat mij betreft heb ik met mate canthaxanthine in poedervorm in het opfokvoer gemengd. Van zodra ze geboren waren hebben de jongen dus kleurstof gekregen en toen ze uitvlogen hadden ze al een mooie roze kleur. Men herkent zeer vlug de mannen aan enkele zwarte pluimpjes op de kop en een iets rodere tint. Men moet ook kleurstof bijgeven bij de eerste rui. Ik hoorde van een kweker uit Pas-de-Calais dat deze om zijn vogels mooier rood te krijgen drie keer per dag uitsluitend paardenbloemblaadjes gaf. Ik heb kunnen vaststellen dat het een goede methode is: de kleur is mooi rood en vooral gelijkmatig.
2. Het aantal nesten per vogel:
Eens ze beginnen te leggen, hebben de popjes de neiging om ononderbroken door te gaan. Ik vind nochtans dat twee broedsel ideaal zijn om de vogels niet te vermoeien. Alhoewel het niet het leggen is dat de vogels vermoeid, als een gezond popje de eerste twee ronden slechts twee jongen had, kan men gerust nog een ronde proberen.
3. Moet men de man wegnemen na de paring:
Ontegensprekelijk: JA!
De mannetjes zijn zo vurig dat ze op één of ander ogenblik van de kweek het popje zullen gaan storen op het nest om terug te paren met als resultaat een vernietigd broedsel. Dus hier opnieuw het voordeel om een kooi te hebben waar we gemakkelijk een scheiding kunnen in plaatsen. Op deze manier kunnen we gemakkelijk de man apart zetten, zonder de vogels te moeten opjagen door hem uit te vangen.
4. Voeding:
Het ganse jaar door geef ik een goede zaadmengeling “speciaal voor sijzen” waar ik 10% nigerzaad aan toevoeg. Trosgierst, halfrijpe onkruidzaden in de zomer, paardenbloem en vogelmuur. Groenvoer wordt in kleine porties gegeven, wat na een uur niet opgegeten is, wordt verwijderd.
5. De popjes verwarmen de jongen niet meer na de zesde dag:
Talrijke kwekers hebben dit ondervonden en leiden er uit af dat de temperatuur in de kweekkamer niet mag zakken onder de 25°C. Op basis van de 4 koppels waarmee ik gekweekt heb, heb ik dit niet onder vonden, in tegendeel, de popjes zaten ’s nachts op het nest als de jongen 14 dagen oud waren. Dit om te zeggen dat het broedgedrag van iedere vogel kan verschillen.
Het kweken met kapoetsensijsjes is niet zo moeilijk als men al ervaring heeft met de kweek van andere vogels. Men moet de nodige tijd besteden om de vogeltjes te observeren om aan hun behoeften te kunnen voldoen en om vlug te kunnen tussenkomen voor alle problemen die zouden kunnen optreden.