Horst Mayer

Door: Horst Mayer.

Met toestemming overgenomen van Gefiederte Welt nummer 7 en 8 van 2016.

Vertaald door: A. Lemmens.

Het houden en voeding in een beschermd milieu.
Zwartborstsijzen hebben mij altijd geboeid, sinds ik deze vogel jaren geleden voor het eerst zag. Aan de ene kant is het een attractieve verschijningsvorm met de contrastrijke zwart gele bevedering – wanneer dan ook nog een deel van de kopbevedering als kuif omhoog gezet kan worden, is dat een heerlijk beeld – en aan de andere kant herinneren zij mij met hun lange snavel en hun beweeglijkheid aan een van mijn lievelingsvogels, namelijk de distelvink. Net zoals de putter zijn ook de Zwartborstsijzen zeer beweeglijke vogels die niet een kleine kooi thuishoren. Qua gezang hebben ze ook wel iets, zeker in de broedtijd wanneer het mannetje met hangende vleugels om zijn popje heen draait. Wat uit vroeger literatuur te vernemen is dat net geïmporteerde Zwartborstsijzen gevoelig en zorgbehoeftig waren. Wildvang geeft het heden ten dagen niet meer – in dit geval kan men bijna zeggen, gelukkig – en de hierbij ons gekweekte exemplaren zijn aanzienlijk robuuster, zodat wij momenteel weliswaar geen grote, maar toch zekere bestanden in Europa hebben. Ondertussen hebben onze Zwartborstsijzen ook lang niet meer zoveel behoefte aan warmte zoals de wildvang en de daarvan eerste nakomelingen.

Een licht verwarmde ruimte is voldoende om ze te overwinteren zonder broed voornemens helemaal. Een kennis van mij laat zijn Zwartborstsijzen zelfs tot aan het voorjaar gezamenlijk in zijn aan alle kanten goed tegen regen en wind beschermde volière rondvliegen, totdat hij ze voor de kweek paarsgewijs in ruime kweekkooien van ongeveer 1.50 m lengte zet. Wegens hun grote bewegingsdrang moeten Zwartborstsijzen in geen geval in kleine kooien ondergebracht worden, ideaal zou een natuurlijk ingerichte volière zijn.

Zoals bij alle Amerikaanse sijzen speelt ook bij de Zwartborstsijs een juiste voeding een zeer grote rol. Tegenwoordig is het ons nauwelijks voor te stellen dat deze sijzen in de zeventiger jaren van de vorige eeuw bij handelaren uitsluitend meelhoudende zaden zoals trosgierst en kanariezaad te eten kregen en dat daardoor vele vogels stierven. Gelukkig zijn er tegenwoordig vele speciale mengelingen voor de verschillende carduelidensoorten te koop, zodat men voor hun verzorging de bijpassende zadenmengeling uit kan kiezen.

Een goede mengeling voor Zuid-Amerikaanse sijzen bevat bijvoorbeeld negerzaad, witte en bruine perilla, maanzaad, witte en zwarte slazaten, cichorei, teunisbloem, lijnzaad, onkruidzaden, hennep, rode raapzaad, klaverzaden, kropaar en eventueel wat trosgierst. Een belangrijk bestanddeel van de Carduelis voeding daarbij is groenvoer. In het bijzonder in de tijd dat er jongen worden grootgebracht is het absoluut noodzakelijk (of men geeft in plaats daarvan kiemvoer, dat moet iedere kweker zelf uitmaken). Sijzen kan men vele verschillende voersoorten aanbieden. Bijzonder geliefd zijn de halfrijpe knoppen van composieten (Asteraceae), zoals bijvoorbeeld knoopkruid, gele morgenster, wilde cichorei, melkdistel en natuurlijk

paardenbloemen. Halfrijpe paardenbloemzaden zou ik als het Carduelis groenvoer bij buitstek noemen, want het wordt buitengewoon goed verteerd, er is makkelijk aan te komen (ondanks dat het tijdrovend is) en men kan het goed invriezen. Ook de bladeren van de paardenbloem zijn een uitstekend voer, als alternatief kan men bladgroen van de cichorei aanbieden. Natuurlijk zijn er nog vele inheemse planten waarvan de zaden graag door de Zwartborstsijs gegeten wordt, zoals bijvoet, herderstasje, teunisbloem, honingklaver als ook verscheidene duizendknoop- en zeggesoorten. Dierlijke voeding is voor het houden van de Zwartborstsijs niet noodzakelijk. Gedurende de opfok van de jongen kan men een kleine hoeveelheid diepvries pinky’s of Buffelowormen aanbieden, voor zover de vogels het eten. Natuurlijk moeten steeds voldoende mineralen en sporenelementen zoals grit, voldoende vrij opgenomen kunnen worden. Dagelijks vers drinkwater en regelmatig baadwater moet vanzelfsprekend zijn.

Geslachtsverschillen.
Gewoonlijk kan men bij Zwartborstsijzen de geslachten eenduidig onderscheiden, tenminste was dat zo bij de vogels die ik tot nu toe gezien heb. Het belangrijkste onderscheidingskenmerk is de zwarte borstvlek. Hij reikt bij het mannetje kegelvormig tot diep onder de borst, terwijl bij de vrouwelijke dieren de borstvlek boogvormig eindigt op het bovenste gedeelte van de borst. Verder laten de mannetjes een intensievere kleuring van de gele vederdelen zien (gele vleugelspiegels is ook groter).

Vrouwtjes zijn meer groengeel gekleurd. Deze geslachtskenmerken vermeldde bijvoorbeeld ook Classen en Massoth (1992), Macke (2005), Mohr (1982), Haffner (1996) en Wackniz (1993). Bij wildvang was de geslachtsaanduiding vermoedelijk niet makkelijk, want Grubbe schijft in 1975 in Gefiederte Welt dat steeds aan de hand van ondersoorten, leeftijd en de bevederingsconditie van de uitdijende van de zwarte borstvlek, waarvan de intensiteit van de meer of weinig gele bevederingsonderdelen en de grootte van de vleugelspiegels erg verschillend kunnen zijn en een zeker geslachtsaanduiding voor zelfs ervaren sijzenkwekers niet mogelijk is. Marzhauser (1989) geeft aan dat men bij de grootte en intensief gele gekleurde nominaatvorm de “geslachten zeer waarschijnlijk moeilijk te onderscheiden zijn want beide hebben een groter uitgedijde borstvlek”.

Aanschaf en huisvesting van mijn Zwartborstsijzen.
In het beging van 2013 vervulde zich met het verwerven van twee koppels Zwartborstsijzen een al lang bestaande wens. Bij kennissen uit onze omgeving had ik uit de laatste broedsels twee mooie popje kunnen uitzoeken en kort daarop kocht ik twee mannetjes op een vogelbeurs. Eigenlijk haal ik nieuwe vogels liever bij een kweker op, maar omdat de verkoper van beide mannetjes een lid was van een bekende vereniging van Cardueliskwekers, ging ik er van uit dat de vogels ook risicoloos op een beurs kon overnemen, vooral omdat beide vogels in de kleine TT kooien een goede indruk maakten. Thuis zette ik de twee apart in een ruime vlucht van 1.90 m lengte in een onverwarmde kelder. Het driejarige mannetje bewoog zich als een perfecte vogel. Ook dat andere jonge mannetje zag er weliswaar goed uit maar iedere keer wanneer hij twee of drie keer heen en weer gevlogen was, was hij nogal buitenadem, zodat hij meermaals kuchen en hoesten moest. Dat beviel mij helemaal niet, en de volgende morgen deed ik mijn beklag over de vogel. De verkoper wist natuurlijk van niets, vooral omdat hij de beide vogels slechts in opdracht van een collega kweker verkocht had. Daar wij 200 km van elkaar woonde deed hij mij het voorstel dat ik in het najaar op de vogelbeurs een jong mannetje voor de helft van de prijs zou kunnen krijgen.

Terugnemen wild hij de zieke vogel niet, een vorige bezitter wilde hij mij ook niet noemen. Maar wat moet ik met een mannetje dat er wel mooi uitziet maar niet fit is? Daar ik er op stond dat hij de vogel terugnemen moest, ontwikkelde zich een niet zo mooie zaak, die zich eigenlijk onder vogelkwekers niet zou moeten plaats vinden en ik zal hier niet verder op ingaan. Tot slot dreigde mij een ander bestuurslid van deze club zelfs met een advocaat om de geschillen op te lossen. Daar ik genoeg had van deze ergernis en verder tijdverspilling wilde vermijden liet ik de zaak maar rusten. De vogel hing weliswaar niet dood, maar het aanhoudende hoesten werkte mij op de zenuwen vooral omdat ik iedere keer herinnerd werd aan deze niet serieuze “vogelvriend” (dat men het bij deze club ook bij andere zaken niet zo nauw neemt, bewijst bovendien het feit, dat in het verenigingsblad enige jaren geleden zonder mijn toestemming zelfs zonder mijn weten een van mijn foto’s gepubliceerd werd). Helaas brachten ook verschillende behandelingsmethoden (medicijnen tegen luchtzakmijt, bacteriën en schimmels als ook het omzetten in een verwarmde vogelkooi) geen verbetering bij de Zwartborstman. In het najaar gaf ik de vogel weg aan een oudere kweker, die hem in een goed beschutte buiten volière bij zijn Elzensijzen en Kanaries liet vliegen en waar hem dat gehoest niet stoorde.

Kweek.
In het algemeen kan men de kweek van Zwartborstsijzen als niet zo eenvoudig bestempelen. Het gelukt tegenwoordig regelmatig. Bij mijn eerste stel, dat uit de hierboven beschreven vogels bestaat – driejarige mannetje en eenjarig popje, lukte het met de kweek meteen (het tweede stel met het zieke mannetje maakte zoals te verwachten geen aanstalten voor de broed). Het stel zat samen met een stel disnavel- en zwartborstnonnen, Teugelastrilde en Peales papagaaiamadine en bewoonde een keldervolière met een grondoppervlak van 3m bij 3m. De volière was ingericht met diverse twijgen en takken als ook een bosschage van verse dennentakken aan een van de zijwanden. Al na enige weken na de aankoop bouwde de vogels een nest in een houten tralienestkasje op twee meter hoogte. Op de morgen dat het nest klaar was zag ik het popje erin zitten, het eerste ei werd eerst een dag later gelegd (28-03-2013).

Zowel op deze als ook de volgende dagen zat het popje zo nu en dan op het nest, vast gebroed werd pas vanaf 30 maart ( hoogstwaarschijnlijk na het leggen van het derde ei), nestcontrole had ik na het eerste ei niet meer gedaan. Veertien dagen na het beging van het broeden lag er een jong van twee dagen oud dood op de bodem van de kooi. Daar het popje nog steeds op het nest zat, durfde ik niet in het nest te kijken om eventueel net uitgekomen jongen niet in gevaar te brengen. Twee dagen later zag ik dat het popje voer opnam, daarna ging ze weer snel op het nest. De volgende dag deed ik nestcontrole en vond twee goed gevoerde jongen, die ik gelijk fotografeerde (vier tot vijf dagen oud). Op de leeftijd van 6 tot 7 dagen werden de jongen geringd met 2,5mm ringen. De volgende dag broedde het popje niet meer.

Op 27 april vlogen de twee jongen van 15 tot 16 dagen oud uit en drie dagen daarna zag ik dat een jong al aan een blad van cichorei knabbelde (dat was met een wasknijper aan de takken bevestigd). 36 dagen oud, dus 20 dagen na het uitvliegen bedelde een jong nog bij zijn vader om voer. Het mannetje week wel een aantal keren uit, maar de jonge vogel vloog hem steeds achterna en werd tenslotte toch gevoerd. Op de achtendertigste dag zag ik een van de jongen voor het eerst zingen. Direct daarna joeg hij , wat later zijn zus bleek te zijn, meermaals door de volière. Slechts 1 dag nadat de jongen van de eerste broedronde konden vliegen begon het popje met de nieuwe nestbouw. Reeds op de volgende dag was het nest, dat volledig uit kokosvezels in een 1.10 m hoogte vrijstaande dennnenstruikgewas ingericht werd, klaar en de volgende dag lag het eerste van 3 eieren in het nest. Een ei heb ik gemeten. Het was 16,1 x 12,6 mm groot. Op 16 mei toen ik het popje voor het eerst bij deze tweede ronde niet op het nest aantrof deed ik gelijk nestcontrole en vond twee jongen van 2 tot 3 dagen oud (broedduur 12 tot 13 dagen). Op de leeftijd van 7 of 8 dagen werden de jongen geringd (2,5 mm). De volgende dag zat dan het popje nog zelden op het nest en de dag daarop helemaal niet meer. Op 30 mei vloog het eerste jong uit en de volgende dag het tweede jong (16 of 17 dagen oud). Sinds twee dagen zong het kweekmannetje weer heftig en baltste met hangende vleugels. In deze tijd zag ik vaak dat hij zijn zoon uit de eerste ronde achterna joeg door de hele volière. Daar deze achtervolgingen steeds kort waren besloot ik de jongen in hun bekende omgeving te laten om hun de stress van het omzetten in een andere behuizing te besparen. Toen ik de volgende dag het kanarietralienest (met een draadkorfje met daarin een schoon vilten matje) van het eerste broedsel weer op dezelfde plaats op 2 m hoogte, hing, vloog het mannetje steeds weer in dit nest en ging zitten op het nest. Met hoge tsjilpgeluid lokte hij het popje naar het nest. Het popje liet zich niet langer uitnodigen en inspecteerde eveneens het nest. Het mannetje verjoeg in een omtrek van 1 meter alle ander vogels.

Een diksnavelnon, maar in het bijzonder ook de nieuwsgierige jongen van het eerste broedsel kregen dat goed te merken. Zodra het popje zat te broeden op het nest was van deze kortdurende agressiviteit van het mannetje niets meer te merken. Twee weken na het uitvliegen verschenen bij de jongen al de eerste zwarte kopveren en een week later was een van de jonge vogels (39 dagen oud ongeveer) al aan het zingen. Al de volgende avond na het ophangen van het nestkastje was het nest al klaar. Op die dag zag ik ook dat een jong (maximaal 2 dagen uit het nest) probeerde van de halfrijpe zaden van de boszegge te eten. Toen hij zag dat een diksnavelnon van de droge rode trosgierst at, pikte hij ook daar aan. Hij nam gericht meerdere zaden op en vermaakte zich aansluitend weer speels met de zeggezaden. Op 6 juni (dus 5 dagen nadat het nest klaar was) legde het popje het eerste ei van het derde broedsel (in totaal werden 3 eieren gelegd waarvan slechts 1 bevrucht was). Op deze dag kon ik ook iets merkwaardigs waarnemen, want het jonge mannetje uit het eerste broedsel (nu zevenenhalve week oud) probeerde het oude mannetje te bevliegen, toen deze juist een jong van het tweede broedsel voerde.

Werd dit gedrag misschien veroorzaakt door het bedelen en met de vleugels slaande jonge vogel? In ieder geval leek het mij dat hij vroeg rijp was met 53 dagen oud. Het jong van de derde ronde werd slecht enige dagen oud, toen lag het dood op de bodem van de kooi. De broeddrift was intussen behoorlijk uitgedoofd, want enige dagen daarvoor zag ik het mannetje omstreeks het middaguur met zijn 4 jongen uit de beide voorgaande rondes op een afstand van 50 cm van elkaar in de struiken zitten, een vredig familie idylle. Met de kweekresultaten van 4 jongen (3,1) in een jaar was ik zeer tevreden. De jeugdrui sleepte zich voor gedurende 6 maanden. Het jaar 2014 was dan helaas geen goed jaar bij mijn zwartborstsijzen. Het bewaarde kweekkoppel was nog steeds in de 9 m2 grote keldervolière met enkele prachtvinken zoals 1,2 Tschusiputer (Carduelis c. tschusii) ondergebracht. Midden maart stierf echter het popje. Gelukkig had ik het tweede popje niet weggedaan, zodat ik gelijk weer een koppel kon samenstellen. Het mannetje accepteerde zijn nieuwe partner meteen en slechts 14 dagen later was het nest al klaar. Dat vlot daarop volgende legsel bestond uit 4 eieren, alle waren echter onbevrucht. Het was waarschijnlijk toch te snel gegaan. Vier weken later broedde het popje 2 eieren. Beide jongen kwamen uit, beide werden slechts 5 dagen oud. Daarna maakte de zwartborstsijzen geen aanstalten om te broeden. Desondanks beleefde ik plezier aan hun levendige aard en met hun mooie bevedering een lust voor het oog.