De hoogst geëvolueerde sijzen

Met toestemming overgenomen uit Vogelvreugd nr. 2 2007
Door Louis Gonnissen †

De beginvorm van het Genus Spinus, de sijzen, is de Dennensijs (spinus pinus) zoals bij vorige gelegenheden al uitgelegd. Het is een bruinig goed gecamoufleerd vogeltje, mannetje en wijfie gelijk, uniseks gekleed. Bij de verdere ontwikkeling verschijnt onze sijs (Spinus spinus) waarbij het mannetje een zwart petje draagt en het wijfje nog heel veel gelijkenis vertoont met de dennensijzen. Het wijfje blijft trouw aan het camouflagepakje. Dat petje van de man is het allereerste begin van afzonderlijke ontwikkeling van eumelanine in het sijzenkleed. Zo ontstaat er verschil tussen de geslachten. Daarna komen de zwartkopsijzen in de evolutie waarbij het geslachtsonderscheid weer teniet wordt gedaan terwijl de eumelanine verder uitbloeit.

Deze korte schets van de evolutie binnen het genus Pinus bewijst dat de zwarte kleur, de eumelanine, een steeds uitgebreidere plaats inneemt in het verenkleed naargelang de evolutie vordert. Dr. Zootechnie Giorgio de Baseggio zegt het zo (1975): Terwijl de evolutie voortschrijdt in de tijd, breidt de eumelanine zich altijd verder uit teneinde een groot deel of geheel de oppervlakte van het verenkleed te bedekken. Met andere woorden: eerst is de aardbruine camouflagekleur en daarna volgt de melanisatie in de evolutie. Anders gezegd en meer als een wet geformuleerd klinkt het zo: hoe meer een vogelsoort uitbreiding van eumelanine vertoont in het verenkleed, hoe meer ze afkomstig is van een recente evolutie. De voorbeelden zijn legio bij de vogels. Zo komt de bruine zanglijster voor de zwarte merel in de evolutie. Zo begint het genus Spinus bij de dennensijs om uit te lopen in drie ondersoorten zwarte sijzen. Men mag dit de evolutiewet van de melanisatie van de vogels noemen.

Drie sijzen met overvloed aan eumelanine
De sijzen worden hier gerangschikt volgens de toename van de zwarte kleur, de eumelanine en dus tegelijk volgens de afname of vermindering van de gele kleur, de gele carotenoïde. De eumelanine en de carotenoïde vormen altijd een schril en prachtig contrast. Dat gebeurt overal wanneer deze twee kleuren samenkomen in het verenkleed. De intensiteit wordt dan verhevigd.

  • De geelstuitsijs (Spinus uropygialis) is zwart van lichaam maar intens geel gekleurd op de buik en de stuit. Deze sijs leeft in het zuiden van Peru en centraal Chili tot in Bolivia.
  • De geelbuiksijs (Spinus xanthogaster) is helemaal zwart met nog slechts een helgele buikzijde. Het verspreidingsgebied omvat Costa Rica, Colombia en Bolivia.
  • De zwarte sijs (Spinus atratus) vormt het eindpunt in deze evolutielijn zant zij helemaal zwart, behalve aan de onderbuik en de onderstaartdekveren, die geel zijn tot wit van kleur. Deze sijs doet zich voor als de meest rustige van heel het genus Spinus. De zwarte sijs heeft een groot verspreidingsgebied in het Andesgebergte over Chili, Peru, Argentinië en Bolivia.

Bij geen enkele sijs is de gele vleugelspiegel zo opvallend als bij de drie voornoemde sijzen. Weer dat sterke contrast tussen de zwarte en gele kleur. Toch vormt de zwarte sijs nog niet het einde van de evolutie van de sijzen, al heeft het er de schijn van. Inderdaad het genus Spinus heeft nog iets heel moois in petto.

Om de volgende sijs te begrijpen moeten we terug nar een zwartkopsijs, meet bepaald de magellaansijs, die ik samen met de rode zwartkopsijs van Venezuela beschreven heb. Die volgende sijs is volgens mij de allermooiste sijs, de Maskersijs (Spinus Lawrencei)  Deze sijs kan ontstaan zijn uit een afgescheiden populatie van de magellaansijs, juist zoals dat gebeurde met de andere sijzen die steeds nieuwe populaties gevormd hebben in de nieuwe streken van hun verspreiding. Al die sijzen zijn aanpassingen aan speciale biotopen. Zo is de maskersijs gaan wonen in de halfwoestijnen van Mexico, Californie en andere delen van de USA. De beste manier om te overleven voor deze sijs, zo is gebleken, was zich te hullen in grijze woestijnkleuren.

De maskersijs vertoont een  overwegend asgrijs opgebleekt kleed. De opbleking, ook wel pastellisatie genoemd, komt veel voor in de evolutie. Bij de sijzen zagen we tot nu toe alleen maar dat ze zwarter werden. De maskersijs duidt een nieuwe evolutieweg aan. De diepe, donkere lichaamskleur van de magellaansijs is verbleekt. De zwarte kleur van kop en borst van de magellaansijs is verschrompeld tot een zwart masker. Van het zwart dat oorspronkelijk de volledige kop en borst tooide, blijft slechts een zwart masker dat de kruin, het gezicht en de kin bedekt. Het geslachtsdimorfisme is duidelijk want alleen de man bezit zwart aan de kop. Het popje is ook nog matter van lichaamskleur. Man en pop bezitten allebei een zomer- en winterkleed. Wie goed toekijkt, merkt ook een kleurserie en kleurenecho verspreid over alle veervelden. Het zwarte masker van het mannetje wordt omgeven door grijs en dat vindt zijn vervolg in de vleugeltekening waar zwart en grijs elkaar afwisselen en eveneens in de staarttekening waar dezelfde kleuren zwart en grijs met elkaar contrasteren. Het geel van de borst komt terug op de rug, in de gele vleugelspiegel en op de stuit. Bij het popje is de kleurserie niet zo volledig, juist door het ontbreken van het zwart masker. Hier houdt alleen het geel de kleurserie aan. In het verenkleed van het mannetje en het wijfje komt wat wit piepen. Dat wit zal in de verdere evolutie tot zijn recht komen. Het masker van de maskersijs wijst al naar het masker van de distelvink. Zo is het woord distelvink al een eerste maal gevallen.

De Mexicaanse Sijs (Spinus psaltria) leeft in dezelfde streken als haar rechtstreekse voorouder Lawrencei, maar dan in de vochtiger gebieden van het westen van de U.S.A., Mexico en Centraal-Amerika. Deze sijs ontwikkelde opnieuw de zwarte eumelanine op de rugzijde over de staart en rug tot op het voorhoofd. Misschien is het beter deze sijs zwartrugsijs te noemen en niet langer Mexicaanse sijs. De naam psaltria duidt op haar mooie gevarieerde zang.

De Zwartrugsijs of Mexicaanse sijs eet bij voorkeur zaden van kruiskruiden en andere composieten terwijl ze zich behendig aan de stengels vasthoudt zoals onze distelvink terwijl de maskersijs trouw haar gele vleugelspiegels behield heeft de Mexicaanse sijs dit sijzenkenmerk, dit genusteken niet alleen verkleind maar ook nog het geel vervangen door wit met toevoeging van een dubbele witte vleugelstreep.

De populatie zwartrugsijzen is uit elkaar gevallen in een viertal plaatselijke variaties of ondersoorten zoals Spinus psaltria witti of Witti Sijs, Spinus jouyi of jouyi Sijs, Spinus psaltria columbia of Columbia sijs en ten slotte de best gekende van de vier Spinus psaltria hesperophila of groenrug Sijs. Omwille van de groenrugsijs ware het beter de Mexicaanse sijs zwartrug te noemen. De nek en de rug zijn groen lichtjes gestreept met bruin. Alleen de kruin, de vleugelpennen en de staart zijn zwart gebleven. Het wijfje van de zwartrugsijs lijkt helemaal op het mannetje van de groenrugsijs maar dan wel zonder het zwart op de kruin.

De Treursijs (Spinus tristis) wordt ook over heel de wereld distelvink genoemd: Amerikaanse distelvink, Chardonneret triste, American Goldfinch. De ornithologen zijn het niet eens geraakt over de vraag of deze laatste sijzen niet moeten afgezonderd worden van de vorige en daarom de naam distelvink of Carduelis moeten dragen. Uiteindelijk hebben velen besloten de sijzen en de distelvinken met daarbij nog de groenvinken gewoon onder te brengen in het genus Carduelis. Zo vervielen de genera Spinus en Chloris.

H.E. Wolters, oud-medewerker aan het Alexander Koeningmuseum te Bonn plaatst de 18 genoemde sijzensoorten samen in het genus Spinus in zijn werk: Die Vogelarten der Erde (Hamburg en Berlijn 1975-82) en plaatst ze niet onder de naam Carduelis zoals de vogelgidsen dat doen. Hij behoudt ook het genus Chloris, de groenvinken afgezonderd van Carduelis.

De treursijs ontwikkelde zich eveneens uit de maskersijs. Het wijfje en de jongen zijn bruinachtig met een zweem van groen. In winterkleed is de man gelijk aan het wijfje maar hij draagt als bruiloftskleed een intens gekleurd geel verenkleed met een halve zwarte kruin en zwarte vleugels en staart. Die eumelanine versterkt de vleugel- en staartpennen wat bewijst dat de vogels veel vliegen.

Op de vleugels bevindt zich een dubbele witte vleugelstreep en van het oorspronkelijke sijzenkenmerk blijft geen spoor meer over. De treursijs heeft zich aan gepast aan de landbouwzones, parken en tuinen en een voorkeur ontwikkeld voor de zaden van kruiskruidsoorten, paardenbloemen en allerlei composieten, vooral distels. Omwille van die voedselvoorkeur lijkt de treursijs erg op onze distelvink. Komt daarbij dat deze sijs als gevolg van de voedselvoorkeur ook nog een distelvinkachtig silhouet ontwikkeld heeft met langere loopbenen in plaats van de korte klauterpootjes zo kenmerkend voor de sijzen die van boomzaden leven. De hier besproken sijzen zoals de maskersijs, de zwartrugsijs, de groenrugsijs en de treursijs hebben samen overgeschakeld op de zaden van composieten zodat ze dichter kwamen tot de distelvinken zelfs in lichaamsbouw.

Wat met deze drie geslachten of genera: Spinus, Chloris en Carduelis?
De populatie dennensijzen (Spinus pinus) is vanuit Alaska overgevlogen over de vroegere landrug naar Siberië en gaf het ontstaan aan onze Elssijs of Europese Sijs (Spinus spinus). Deze hypothese wordt algemeen aanvaard.

Een populatie Maskersijzen (Spinus Lawrencei) zou dezelfde overtocht over dezelfde landbrug herhaald hebben en zo het ontstaan gegeven hebben aan de Chinese Groenvink (Chloris sinisca) en de Grijskopdistelvink (Carduelis caniceps) in oostelijk Azië. Deze hypothese poneer ik hier zonder waterdichte argumenten, maar wel met de troostende gedachte dat wie deze mening deelt tenminste weet en begrijpen kan waar de groenvinken en de distelvinken vandaan komen. Ze komen niet langer zo maar uit de lucht vallen.

Uit de Chinese groenvink zijn langs de weg van de evolutie de Himalaya Groenvink (Chloris spinoides) en de Zwartgroenvink (Chloris ambigua) ontstaan. Dat is allemaal gebeurd door het ontstaan van geschikte mutaties die pasten in de nieuwe biotopen die door de groenvinken veroverd werden. De Chinese groenvink is ook de voorvader van de verst gesprongen sprongvariatie, onze groenvink, die Europa bereikte vanuit Azië. De Nederlandse geleerde Hugo de Vries (1848-1934) heeft de eerste mutatie ontdekt in een cultuur van teunisbloemen en noemde die mutatie, een sprongvariatie. De viergenoemde groenvinken zijn niet eens goede soorten maar slechts ondersoorten want alle jongen uit de kruisingen zijn op hun beurt vruchtbaar. Al die groenvinken samen vormen slechts een goede soort.

De oostelijke distelvinken, de grijskoppen, zijn ofwel ontstaan uit de Chinese groenvink ofwel rechtstreeks uit de maskersijs. De asgrijze kleur van de maskersijs tooit eveneens het lichaam van de grijskoppige distelvinken. En het rode masker van de distelvinken schijnt gewoon ontstaan te zijn door een mutatie, die een onvolkomen ontwikkeling veroorzaakte van de eumelanine nog aanwezig in het zwarte masker van de maskersijs. De verste sprongvariatie die tot in Europa geraakte, is de Zwartkoppige Distelvink (Carduelis carduelis).  Wie deze kijk op de evolutie aanvaard binnen de genera Spinus, Chloris en Carduelis weet tenminste waar deze vogels vandaan komen en begrijpt ook dat vele ornithologen al deze genera samenbrengen onder een enkel geus Carduelis. Maar volgens H.E. Wolters hebben elk van de drie genera ook recht op een onafhankelijk bestaan in de wereld van de Carduelinae.

Vele sijzen staan nu pas aan de dageraad van hun domesticatie zoals de weinig gekende maskersijs, nochtans een belangrijke scharniervogel in de evolutie zoals boven uitgelegd. Het genus Spinus heeft dus nog wel wat in petto!


Door Aswin Lemmens.

In het artikel van Louis Gonnissen, hierboven, worden een aantal planten en hun zaden genoemd die de Amerikaanse Sijzen eten. Omdat ik graag wilde weten hoe Louis aan deze gegevens is gekomen, heb ik contact met hem opgenomen met deze vraag. De achterliggende gedachte van mij was, staat er nog meer over zaden voor Amerikaanse Sijzen ergens op papier. En dat wil ik graag weten om aan jullie als kwekers door te geven. Zijn reactie hierop, geef ik hieronder weer.


Reactie van Louis Gonnissen.
Uit de evolutieleer leerde ik dat sommige sijzen zijn overgegaan van boomzaden (dennen, berken) naar de vlakten om zaden te eten van composieten. Ik dacht vooral aan zaden met witte pluisjes zo begeerd voor het nest van distelvinken en rode sijzen van Venezuela. Dan heb ik lange gesprekken gevoerd met mijn vriend bioloog, vogelschilder. Kweker Herman Heinzel. Dan heb ik proeven gedaan met de voeding bij sijzen met lange poten want de nauwe verwanten aan onze elzensijs eten bijna geen groenvoer en verkiezen steeds dennenzaden en berkenzaden. Bij mijn vrienden kwekers van vooral distelvinken zag ik de zaden nogin de buisjes van de teunisbloem die door de vogels werden gebruikt: elzensijzen en putters eten er van en krijgen zo beter gele kleur en rode kleur. Dan is er nog de tuinbloem: de rode tagete, ook Afrikaantjes genoemd of stinkertjes. Zowel de plant, zaden als de bloem stimuleren de carotenoïden geel en rood. Men geeft het tagepoeder onder het eivoer voor gele kwikstaarten die zo een mooier geel ontwikkelen. Vroeger heb ik gelezen dat de rode sijzen van Venezuela zaden van een plant eten daar ter plaatse en ik denk dat ze daar hun rode kleur halen maar ik kan de naam van die bloem niet meer vinden. Hier is nog veel onderzoek te doen vooral bij de zwarte sijzen om daar het geel te doen schitteren en een gesloten gevederte te krijgen zoals met teunisbloem.

U mag deze tekst overnemen om de lezers tot onderzoek aan te zetten bij genoemde planten.

Groetjes Louis