Het is een echte kleine Amerikaanse sijs van het noordwesten van Zuid-Amerika met een diep groene rug en zwart gele vleugels en staart. De lengte van deze sijs is 9,5-10 cm. De ringmaat is 2,3 mm en het gewicht 11-11,6 gram
*klik de afbeelding voor een grotere weergave
de kop is zwart tot boven de ogen en enigszins golvend naar het achterste gedeelte van de kop. De nek en rug zijn diepgroen van kleur. De stuit is okergeel. De staart is zwart met aan de basis aan weerszijde een kleine vlag. Op de rug naar de vleugels toe hebben ze drie donkerder strepen in het verlengde van de vleugels. De eerste vleugeldekveren vormen samen een licht olijfgroene band. De tweede rij vleugeldekveren zijn zwart en hebben gele uiteinden, die de bovenste band van de vleugelspiegel vormen. De vleugelspiegels zijn heldergeel en vormen samen een hoek, die aan de binnenkant van de vleugel naar boven breder uitloopt. De middelste vleugelpennen zijn licht olijfgroen omzoomd en vormen een tralietekening. De drie binnenste vleugelpennen zijn lichtolijfgroen omzoomt tot de helft en zijn voor de onderste helft helder wit omzoomd. De wangen zijn licht olijfgroen met een meer donkere wangtekening. De keel, borst en buik zijn heldergeel. De onderbuiken en onderstuit zijn grauwwit. De poten zijn donker en de snavel is huidkleurig.
De vleugel en staarttekening is bijna gelijk aan die van de man, alleen iets grauwer van kleur. De vleugelspiegel is iets kleiner. De kop is bruingroen, evenals de rug. De stuit is grauwgeel. De wangen zijn licht bruingroen met een donkere tekening. De borst en onderstuit zijn grauwgrijs. Langs de vleugels, op de borst en buik loopt een strook bruingroen. De poten zijn donker en de snavel is huidkleurig.
Deze sijzensoort komt voor in het noorden van Venezuela en Equador ven in Colombia.
Zij leven in de subtropen van het noorden van de Andes tussen de 1800 en 3700 meter. In de winter tot 1500 meter. Zij voerageren in lage struiken, elzenbossen en eikenbossen. Zij worden ook wel waargenomen op gecultiveerde velden, meestal in paren of in kleine groepjes.
Ze leven van de zaden van de elzenbomen en op het zaad en bloemen van de espletia zijn ze erg gek op.
De roep lijkt heel veel op die van de treursijs.Zijn zang is levendig en lijkt eveneens op die van de treursijs.
Er is weinig bekend over de trek. Zij verplaatsen zich veel in het leefgebied.
Dit is de nominaatvorm.
Het leefgebied is in de bergen van Santa Marta, in het noorden van Colombia. Deze sijs heeft een valere rugkleur dan de andessijs en geen donkere olijfgroen delen in de veren. De staartpennen zijn aan de basis geel, in het midden zijn de staartpennen ook geel en vormen de vlaggen van de staart.
Deze komt voor in het noorden van Tolima in Colombia en in het centrale en westelijke gedeelte van de Andes. De verschillen met de Andessijs: de man is over het geheel genomen somberder van kleur en donkerder groen op de bovenste delen, dit geldt ook voor de romp. De onderste delen zijn somber groen met hier en daar een beetje geel. De staart is zwart. De vleugels zijn doffer groengeel, vanaf de punt tot het midden van de vleugelpennen. De grotere dekveren hebben een kleine heldere basis. De pop is eenvoudiger van kleur, maar heeft een schemerige koptekening, die overgaat in de rugkleur.
A. Lemmens