Dennensijs

Spinus pinus pinus

Dit artikel is ook te verkrijgen bij de WAS als brochure, zie WAS Uitgaven.

Spinus pinus

*klik op de afbeelding voor een grotere weergave

Kleur en tekening
Van alle Amerikaanse sijzensoorten is de Dennensijs het minst kleurrijk. De man en de pop zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden, alleen bij volledig uitgeruide vogels, in broedconditie, zijn er minimale verschillen tussen de geslachten waar te nemen. Het is een vogel met een hoofdzakelijk bruinzwart streeppatroon op een vaalbruine of grijskleurige ondergrond met een gele vleugel en staartpennentekening. Deze gele tekening is bij een vogel in ruste nauwelijks te zien. Alleen in vlucht komt deze gele tekening in al zijn pracht pas volledig tot uiting.


*klik op een foto voor een grotere weergave

Herkomst
Door de sobere eenvoudige kleurtekening van de Dennensijs is men er lange tijd vanuit gegaan dat dit de oervorm was waaruit de andere Amerikaanse sijzen geëvolueerd zouden zijn. DNA onderzoeken om de onderlinge verwantschappen tussen de verschillende Amerikaanse sijzensoorten vast te stellen, hebben aangetoond dat dat niet juist is. (1) De resultaten van deze DNA onderzoeken laten zien dat er binnen de Spinus pinus groep drie afzonderlijke nauw verwante groepen te onderscheiden zijn: een Noord-Amerikaanse groep, een Midden-Amerikaanse groep, en een Zuid-Amerikaanse groep. De Dennensijs, de Guatamalasijs en de Haitisijs en onze Sijs Spinus spinus worden daarbij gezamenlijk in een Noord-Amerikaanse subgroep geplaatst met één gemeenschappelijke Euraziatische voorouder. Een gedeelte van deze Euraziatische voorouders is miljoenen jaren geleden over de Beringstraat en via de Aleoeten of langs de Groenland route in Amerika beland. Uit de achterblijvers in Europa en Azië is onze Elsensijs geëvolueerd, terwijl in Amerika uit deze Euraziatische voorouder door evolutie de diverse andere Amerikaanse sijzensoorten zijn ontstaan.

Habitat en migratie
De Dennensijs is een bewoner en broedvogel in naald- en gemengde naald-loofbossen vanaf centraal Alaska een groot gedeelte van Canada, de noordelijke delen van de Verenigde Staten, en in mindere mate op grotere hoogtes in de bergwouden aan de westkant van de Verenigde Staten tot noordwest Mexico en het noorden van Guatemala. Het zijn behendige, snelle vliegers, die zich na het broedseizoen in grote aantallen verzamelen, soms wel van honderden vogels, vaak in gezelschap van Treur- en Barmsijzen, om gezamenlijk met deze naar voedsel te zoeken. Het zijn voornamelijk zaden van dennen, elzen, berken en ceders waarop zij foerageren. In sommige jaren migreren zij massaal in de winter naar het zuiden, terwijl deze trek in andere jaren geheel achterwege kan blijven. Deze variabiliteit en onvoorspelbaarheid van hun trekbewegingen wordt vermoedelijk veroorzaakt door de jaarlijkse variatie in het aanbod van de zaden die het grootste deel van hun dieet uitmaken. Het verspreidingsgebied als wintergast en invasievogel strekt zich uit over heel Amerika tot in Florida en van Noord- Mexico tot zelfs op Cuba zijn zij waargenomen. De gehechtheid aan een bepaald broedgebied is bij de Dennensijs veel minder dan bij veel andere zangvogels. Het komt meermaals voor dat vogels zolang op een gunstige overwinteringsplek blijven dat zij daar zelfs tot broeden komen.

Stofwisseling
Om te kunnen overleven in de zeer koude temperaturen die vaak voorkomen in hun verblijfsgebieden kunnen de Dennensijzen hun stofwisseling tijdelijk aanpassen, zodat deze wel 40% hoger is dan bij andere zangvogels van hun grootte. Door de mogelijkheid om de stofwisseling voor enkele uren te versnellen kunnen zij de extreem lage temperaturen die s ‘nachts daar voorkomen beter doorstaan. Een waarschuwing is hier op zijn plaats. Lage temperaturen met droge vrieskou in het land van oorsprong – Noord-Amerika – is niet te vergelijken met onze klimaat omstandigheden in de herfst of winter waardoor de Dennensijs ondanks zijn grote weerstand tegen lage temperaturen niet geschikt is om in ons land in een open vochtige buitenvolière te houden en te laten overwinteren.


*klik op de foto voor een grotere weergave

Nesten en voortplanting
Dennensijzen zijn sociale vogels, zij nestelen vaak in losse kolonies, waarbij 4 tot 6 nesten, met slechts een paar meter tussenruimte in een enkele boom voorkomen, maar ook afzonderlijke paren worden waargenomen. Het nest (gebouwd door de Pop) is een keurig goed geïsoleerd korfje gemaakt van grassen en twijgen bekleed met haar. Als basis materiaal worden fijne stengels, mossen, worteltjes, korstmossen gebruikt, met zoogdierenhaar en veertjes als voering. De meeste nesten worden gevonden in naaldbomen, met name de Douglasspar de Ponderospijnboom, lariks en de witte spar zijn daarbij vaak uitverkoren. De nesten bevinden zich op een horizontale tak ver van de stam, altijd meer naar het einde van de tak. De hoogte kan variëren van 0.6 tot 20 meter, maar wordt meestal gevonden tussen de 2 en 8 meter. Deze plaatskeuze heeft wel tot gevolg dat de nesten kwetsbaar zijn en dat deze als gevolg daarvan relatief vaak tijdens stormen uit de bomen worden geblazen. Gewoonlijk brengt de Dennensijs één broedsel per jaar groot. Sporadisch komt een tweede broedsel voor. De eerste week van April wordt aangegeven als de periode waarin meestal met broeden wordt begonnen. De daglichtlengte schommelt dan rond de 13 uur, met een gemiddelde temperatuur overdag van 13 graden en s ’nachts dalend tot aan het vriespunt.

Tegen de tijd dat er jongen zijn is de temperatuur overdag opgelopen tot gemiddeld 18 graden. Het popje legt 3 tot 5 licht gespikkelde, bleek groen-blauwachtige eitjes, welke een incubatietijd hebben van 13 dagen. Tijdens het broeden verlaat het popje nagenoeg niet het nest en wordt in die periode door het mannetje gevoerd. De jongen worden door beide ouders verzorgd en verlaten na 14 tot 15 dagen het nest. Uiterlijk zijn zij dan nagenoeg gelijk aan de volwassen Dennensijs, maar met een wat lossere bevedering, iets zwaarder gestreept, en over het geheel wat bruiner van kleur.

Populatiegrootte in Amerika
De totale populatie van de Dennensijzen in Amerika wordt geschat op ongeveer 22.000.000 individuele vogels. Daardoor behoort deze tot een van de meest voorkomende vinkensoorten in Amerika. Hoewel deze status nog niet bedreigt wordt is de totale populatie de laatste 15 jaren toch sterk in aantallen gedaald. Illegale vogelvangsten t.b.v. de vogelliefhebberij, zoals vaak als argument wordt aangevoerd, als het voortbestaan van een vogelsoort in het geding is, zullen hier in ieder geval niet van toepassing zijn. Een drietal andere oorzaken die gezamenlijk wel aan deze afname kunnen hebben bijgedragen zijn o.a.

  • Salmonella infectie

    Er zijn in de afgelopen 15 jaar verschillende uitbraken en epidemieën van deze bacteriële ziekte onder de Noord Amerikaanse sijzen vastgesteld. Het is gebleken dat de Dennensijs zeer gevoelig is voor infectie met de salmonella bacterie. Het is juist de opportunistische aard, het broeden in losse kolonies, en het massaal in grote aantallen bezoeken van de voedertafels, die er voor zorgt dat deze ziekte zich makkelijke kan verspreiden binnen een populatie Dennensijzen. Zo is er o.a. tijdens de winter van 1992-1993, een grootschalige uitbraak geweest in Oregon, Lowland en op Vancouver Island waarbij duizenden sijzen aan deze ziekte bezweken zijn. Besmette vogel zijn kenbaar aan hun lusteloos gedrag, opgezetteveren, en diarree .Zo zij al niet aan deze ziekten zelf bezwijken dan zijn zij daarna een makkelijke prooi van roofvogels en andere predatoren.

  • Verkeersslachtoffers

    Net als veel andere cardueliden vinken, worden de Dennensijs sterk aangetrokken tot materialen die zouten bevatten. Vandaar dat zij ’s winters massaal te vinden zijn langs de snelwegen op de het zout van de smeltende sneeuw. Vooral in gebieden met veel sneeuwval, waar transportroutes door de bergpassen lopen, worden zij in grote aantallen gedood door het wegverkeer. Aantallen van meer dan honderd vogels over een lengte van twee kilometer zijn veelvuldig gemeld.

  • Parasitisme

    De ontbossingen die in grote delen van het oorspronkelijke broedgebied van de Dennensijs heeft plaats gevonden, waardoor er landschappen met een meer open karakter zijn ontstaan, heeft tot gevolg dat de Dennensijzen, gedwongen door de omstandigheden, ook in deze biotoop tot broeden zijn overgegaan. Het is juist deze open omgeving waar de Bruinkopkoevogel Molothrus ater een broedparasiet zich goed thuis voelt. In British Columbia werden bij tellingen in de nesten van de Dennensijs in 10% van de gevallen eieren of jongere van de Bruinkopkoevogel aan getroffen. Hoewel dit parasitisme voor de Bruinkopkoevogel zelden succesvol is, omdat het voer dat door de Dennensijs aan de nestelingen word aangeboden niet geschikt is voor deze vogels, heeft dit parasitisme een grote impact op de broedresultaten en productiviteit van de Dennensijzen.

Ondersoorten (1-2-3)
Drie vormen worden beschreven.

  • (1) Spinus pinus pinus (A.Wilson)

    Dit is de nominaatvorm, en de meest voorkomende ondersoort met het grootste verspreidingsgebied. Een typische sijs met gevorkte staart, donker gestreept op een lichte grijs-bruine ondergrond met flarden van geel in vleugels en staart. Met een grootte van 11 tot 13 cm. De algehele kleur indruk kan variëren van bruinachtig tot helderder meer leikleurig. Maar ook de gele vleugel en staarttekening kan zich, verschillend per vogel, duidelijk maar ook minder duidelijk laten zien. Zeldzaam in minder dan 1% van de totale populatie komen z.g. green morphs voor. (Morph is een aanduiding voor een vogel van de zelfde vvsoort met een andere kleuruiting). In dit geval zijn deze – green morphs – dennensijzen welke over het geheel een duidelijke groengele waas laten zien. Hoewel er wel verschillen zijn, vertonen zij veel gelijkenis met de popje van onze inlandse sijs. De nominaatvorm van de Dennensijs komt voor vanaf Zuid Alaska en Zuid Canada, de Verenigde Staten met uitzondering van het westelijk deel, tot in Centraal Mexico.

  • (2) Spinus pinus macropterus (Bonaparte)

    Is groter dan S.p.pinus wat voornamelijk komt door de langere vleugel en staartpennen, waardoor de gele vleugel en staarttekening beter zichtbaar zijn. Verder is deze iets bleker en vooral aan de onderzijde lichter en minder zwaar gestreept. De verspreidingsgebieden van S.p.pinus en S.p.macropterus zijn niet scherp afgebakend en vertonen een grote mate van overlap. De minimale verschillen tussen deze beide ondersoorten worden versluierd door individuele variaties welke
    waarschijnlijk het gevolg zijn van veelvuldige vermengingen in de overlappingsgebieden. De ondersoort S.p.macropterus komt voor aan de westkant van Amerika, in de naaldbossen van noord Baja California en in de hooglanden van noordwest en centraal Mexico tot het uiterste westen van Veracruz.

  • (3) Spinus pinus perplexus (van Rossum)

    Verschilt van S.p.pinus van Noord-Amerika en S.p.macropterus uit Mexico door een meer grijsachtige (minder bruine) en een iets donkerdere rugtekening, heeft op de buik minder tekening welke in zijn geheel fletser is en niet zo helder gekleurd. ( in zijn geheel meer blauw-leikleurig). Is verder iets kleiner dan S.p.pinus en duidelijk kleiner dan S.p.macropterus. Het verspreidingsgebied beperkt zich tot de bergen van Zuid-Chiapas (San Andres) en Zuidwest Guatemala (Chancol, Chuipache, Quetzal-Tenango) en heeft geen verbindingen met dat van de andere ondersoorten. Verschillende ornithologen zijn van mening dat er nadere onderzoekingen nodig zijn om vast te stellen of deze soort wel een echte ondersoort is van de Dennensijs en wat zijn relatie en eventuele verwantschap is met de Guatemalasijs Spinus atriceps.

Welke ondersoort wordt hier gekweekt ?
Aannemelijk is dat er na het import verbod van tropische vogels in 2005 geen Dennensijzen meer naar Europa zijn gekomen. Anders dan bij sommige andere vogelsoorten, zullen bij de Dennensijs door zijn onopvallend uiterlijk en zijn prijs, bepaalde lieden zich ook niet aangetrokken hebben gevoeld om pogingen te ondernemen om op een creatieve manier het bestand van de Dennensijzen hier aan te vullen. Ook voor de importstop zijn de Dennensijzen nooit massaal ingevoerd. De oorzaak is, dat er in het leef- en broedgebied van de Dennensijs, in Canada en Noord-Amerika, strenge vogelbeschermingswetten gelden die geen vogelvangsten, of het exporteren van vogels toestaan. De sporadische zendingen die naar Europa zijn gekomen zijn dan ook alle afkomstig geweest uit Mexico. Alleen in de jaren dat de Dennensijzen als wintergast en invasievogel massaal naar het zuiden afzakte zal in Mexico de vangst en daarmee de export lonend zijn geweest. Ook dat er gelijker tijd met de sporadische importen van Dennensijzen altijd Treursijzen werden aangeboden geeft aan dat deze beide soorten gezamenlijk tijdens hun winterverblijf gevangen zijn in Mexico. Dit maakt het ook niet waarschijnlijk dat, zoals de Dr. Hans Classen aan geeft in het Handbuch der Cardueliden, dat de hier ingevoerde Dennensijzen door hun herkomst tot de ondersoort Spinus pinus perplexus behoren. Gezien het kleine verspreidingsgebied en de relatieve zeldzaamheid van deze ondersoort en de onduidelijkheid over hun juiste status binnen het geslacht Spinus, is dit niet waarschijnlijk. De Dennensijzen uit de bergachtige gebieden in het westen van Amerika, uit Arizona en Californië, behoren tot de ondersoort Spinus pinus macropterus deze vogels zakken in de winter af naar lagergelegen gebieden aan de westkust van Amerika en niet zozeer in de richting van Mexico. De vogels uit het noordoosten van de Verenigde Staten en Canada zijn gemiddeld zwaarder en donkerder gestreept met minder sprekende gele vleugelspiegels. De verschillen zijn echter minimaal. In sommige fora wordt verondersteld dat het bruine type behoort tot de ondersoort S.p.maccropterus en het grijze heldere type behoort tot de nominaatvorm S.p.pinus. In geen enkele beschrijving, ook niet in die van A. Wilson en Bonaparte die deze soorten het eerst beschreven, is hiervan een bevestiging te vinden.

Ook in FINCHES & SPARROWS van Peter Clement wordt aangeven dat S.p.macroptera niet zo sterk gestreept is op de rug en borst, lichter bruin op de buik, en ook in het geheel lichter grijs is. Zoals bij onze inlandse sijs zijn er ook bij de Dennensijzen veel onderlinge verschillen te zien in zowel kleurtint als tekening. Vogels met, als ook zonder uidelijke gele vleugelspiegels, bruinachtige en heldere grijsachtige types, komen gezamenlijk voor in de zwermen die s ‘winters foerageren op de voedertafels. Deze verschillen zijn niet te herleiden als behorende tot een bepalende ondersoort. Een ander niet te verwaarlozen aspect wat van invloed kan zijn op de uiteindelijke kleur, is de invloed van het zonlicht die ook in het hoge noorden voor een sterke opbleking van het bruinphaeomelanine, dat daar zeer gevoelig voor is, kan zorgen, terwijl het zwartmelanine juist door dat zonlicht verheldert en versterkt wordt. Als men in Amerika zelf de scheidslijn tussen de ondersoorten niet duidelijk aan kan geven, wordt het voor ons wel heel moeilijk omdat bij onze vogels wel te doen. De verschillen zijn zo minimaal en eigenlijk ook niet relevant. Laten we maar uit gaan van het scenario, dat de Dennensijzen die nu in onze kooien aanwezig zijn, zeer waarschijnlijk gewoon nazaten zijn, van de meest voorkomende ondersoort Spinus pinus pinus.

Populatie in Europa
Over de aantallen Dennensijzen die in Nederland of Europa gehouden worden door de vogelliefhebbers zijn geen gegevens bekend. Het enige wat een indicatie over de aantallen kan geven is de mate waarin zij te koop gevraagd of aangeboden worden. In vergelijking met de andere Amerikaanse sijzen is zowel de vraag alsook het aanbod minimaal. Daarvan uitgaande zal een raming, voor het totale bestand in heel Europa, van een honderdtal vogels er niet ver naast zitten. Of zonder de toevoer van vers bloed, dit aantal groot genoeg zal zijn om ook in de toekomst voldoende gezonde stammen op te kunnen bouwen, zal nog moeten blijken. Door dit geringe aantal bevindt de Dennensijs zich hier echt in een gevarenzone en als we daar niet alert op zijn is deze sijs over enkele jaren uit ons vogelbestand verdwenen.

Mutaties, Transmutaties en Misbruik
Waar er bij sommige Amerikaanse Sijzen meer mutaties worden gekweekt dan zuivere wildvormen is dit bij de Dennensijzen gelukkig nog niet het geval. Gezien het kleine aantal zuivere vogels waarover wij kunnen beschikken is dit vooralsnog ook niet wenselijk. Toch kunnen we niet uitsluit en dat mede door het kleine bestand, en de daardoor ontstane onderlinge verwantschap, er in de toekomst nieuwe mutaties spontaan zullen ontstaan. Het zal moeilijk zijn om deze mutaties te onderscheiden van de z.g. transmutaties die het gevolg zijn van het inkruisen van mutaties van andere sijzensoorten. Zeker wanneer er meerdere verschillende mutaties gelijker tijd in een nest voorkomen is dat een aanwijzing dat het DNA van een of beide ouders niet geheel raszuiver is. Ook als er plotseling bv. Isabel mutaties in een nest verschijnen is dat het geval. Isabel is een combinatie van de mutatie bruin met de mutatie agaat, ontstaan door crossing-over. De kans dat deze recombinant spontaan ontstaat is zo minimaal dat dit te verwaarlozen is. In al deze gevallen is het geen spontane ontstane nieuwe mutatie maar is er sprake van een in gekweekte transmutatie wat aangeeft dat er in het verleden waarschijnlijk met de voorouders van deze vogels geknoeid is.

Feit is dat er in het verleden misbruik is gemaakt van de Dennensijs door deze te kruisen met de inlandse elzensijs met het doel om bij de poppen het bestrepingspatroon te verbeteren en het geelbezit te onderdrukken met als enige doel om op de wedstrijden hoog te scoren. In eerste instantie lukte dit wel tot de keurmeesters deze truc doorzagen en deze vogels op andere fouten, zoals het ontbreken van oogstrepen afkeurden. So far so good : ware het niet dat, door deze negatieve ervaring met deze vogels weliswaar niet meer gespeeld werd, maar dat deze vogels ook niet uitgeschakeld werden voor de kweek, en zonder gewetensbezwaar doorverkocht werden aan andere argeloze niets vermoedende kwekers, met als gevolg dat door hen, onbewust hele stammen Sijzen en Dennensijzen met een verontreinigd DNA opgezadeld zijn. De gevolgen van deze handelswijze zijn niet meer terug te draaien en alleen te ondervangen door strikt volgens de standaardeisen te kweken en te selecteren en alle afwijkingen voor de kweek uit te schakelen. Alle mutaties waarvan het pigmentbezit niet meer beoordeeld kan worden omdat het geheel of gedeeltelijk gemaskeerd of verdund is, dienen daarbij te worden vermeden.

Selectie
Bij selectie wordt er onderscheid gemaakt tussen een natuurlijke selectie en een kunstmatige selectie. Natuurlijke selectie is een langdurend proces en maakt deel uit van de evolutie waarbij er aanpassingen plaats vinden bij dieren, planten of organismen aan de omgeving, waardoor de nakomelingen een betere overlevingskans hebben. Wij als kweker maken gebruik van een kunstmatige selectie wat eveneens een langdurig proces kan zijn maar over het algemeen toch sneller tot resultaten leidt dan een natuurlijke selectie. Bij de kunstmatige selectie gebruiken we vogels met bepaalde door ons gewenste eigenschappen of kenmerken om mee verder te kweken terwijl we andere vogels die deze eigenschappen of kenmerken niet vertonen uitschakelen voor de kweek. En bij dat uitschakelen wringt nu juist de schoen. Uitschakelen houd in dit geval in dat zij niet meer gebruikt worden voor de kweek, ook niet door andere kwekers. Dat laatste is geenszins het geval als wij zelf deze vogels niet gebruiken voor de kweek maar deze vogels daarvoor wel doorverkopen. Als individuele kweker is het bij goede kweekresultaten mogelijk om te selecteren op bepaalde kenmerken en met deze vogels verder te kweken. Maar met hoeveel vogels moet men kweken om een eigen gezonde stam op te bouwen met de kenmerken die wij zo graag zien zonder in inteelt te vervallen. Vroeg of laat zullen we toch om inteelt te voorkomen vogels moeten gebruiken uit andere stammen. Omdat het totale aanbod en daarmee de keuze van de Dennensijzen niet zo heel groot is, is de kans groot dat zich in onze nieuwe aanwinst ook die kenmerken bevinden die we eerder uit onze eigen vogels weg geselecteerd hebben. De conclusie is dat we zeker niet moeten nalaten om te selecteren maar dat het effect op het totale genenbezit van de Dennensijzen, dat nu nog in kwekershanden is, voorlopig zeer klein zal zijn. Pas als, zoals nu bij de Magellaansijzen en Kapoetsensijzen, er voldoende nakweek voorhanden is, kunnen we echt gaan selecteren en is het niet meer nodig om vogels met ongewenste kenmerken of eigenschappen voor de kweek te gebruiken. Naast fysieke eigenschappen zoals gezondheid en broedresultaten zijn andere selectie criteria te vinden in de standaardeisen Uitheemse Sijssoorten waarin ook de Dennensijs omschreven wordt. Ondanks dat hierin duidelijk het bruine type wordt beschreven moeten we toch ook ruimte laten voor het lichtere voorkomt, en deze heldere minder bruine vogels niet al bij voorbaat uitsluiten.

Door de grote gelijkenis die er is tussen de pop van onze inlandse Elzensijs en de Dennensijs is het wel belangrijk dat we juist meer de accenten gaan leggen op deze verschillen die er wel degelijk zijn tussen deze soorten, zodat deze verschillen meer benadrukt wordt. De green morhps die in de vrije natuur ook voorkomen, en dus bij ons ook spontaan kunnen ontstaan, zouden we wegens hun grote gelijkenis met de pop van onze inlandse Elzensijs als ongewenst moeten beschouwen en voor de verdere kweek uit moeten sluiten. Ook een lichte oogstreep of een stuitkleur met weinig pigmentbestreping zijn kenmerken die de pop van onze inlandse Elzensijs duidelijk laat zien en bij de Dennensijs dan ook vermeden moeten worden.

Standaardeisen en tentoonstelling
Van alle Amerikaanse sijzensoorten is de Dennensijs het meest eenvoudig gekleurd en getekend, waar andere soorten schitteren met prachtige zwarte aftekeningen en diepe gele of rode tinten, moet de Dennensijs het doen met een simpele grijs-bruine bestrepingspatroon met alleen wat, bijna onzichtbaar geel, in vleugel en staartpennen. Toch bezit juist de Dennensijs met zijn eenvoudige kleur en tekening andere eigenschappen die hem bijzonder geschikt maken om met grote kans op succes er mee te spelen op een TT. Het is een vogeltje met een zeer vertrouwelijk aard, geen nerveus gefladder in de kooi, en altijd attent en nieuwsgierig wat er in de omgeving gebeurt. Het ontbreken van diepe kleuren en contrasten zorgt er voor dat er van de keurmeester geen gezeur is te verwachten over een kleur of aftekening die niet egaal of niet scherp is afgetekend. De fouten die overblijven zijn te vinden in de standaardeisen Uitheemse Sijssoorten, wat voor de Dennensijs vooral neerkomt op een goede symmetrie in de tekening en een gladde volledig gave bevedering.

Vooral wat betreft de bevedering is dit bij de Dennensijs wel een aandachtspunt, vooral achter op de kop en in de nek laat dit nogal eens te wensen over. Besteden we extra aandacht aan deze beide punten dan zal de Dennensijs zijn prachtige en diep gekleurde Amerikaanse soortgenoten op de show in punten ver achter zich laten en is succes verzekert. Hopelijk krijgt de Dennensijs wat meer aandacht van de sijzenkwekers en zien we hem vaker op de tentoonstelling verschijnen, en kunnen we mede door de daar behaalde successen, ook in de toekomst nog lang van deze vogel
genieten.

Foto van een kweekkoppel Dennensijzen waarvan afkomst en ondersoort onbekend waren. Deze geeft aan hoe moeilijk geslachtsbepaling bij deze vogels kan zijn. Geslachtsbepaling middels DNA onderzoek was toentertijd (1980) nog onbekend. Gezien het verschil in tekening was ik er destijds van overtuigd een koppel te hebben. Tot mijn verrassing bleek anders dan ik verwacht had, echter pas bij de nestbouw en het eieren leggen dat, de vogel links het popje, en de zwaarbestreepte rechts met de groene ring het mannetje was.

dennensijs_artikel_koppel_002 dennensijs_artikel_koppel_003
*klik op een foto voor een grotere weergave

Gerrit van Bergen


Spinus pinus pinus, de dennensijs

Algemeen
Deze sijs is een kleine bruine vogel uit Noord-Amerika. Onze grijsbruine elzensijs is een evenbeeld van de dennensijs, met dien verstande dat de vergelijking gezocht moet worden met de pop van de elzensijs. De wetenschappelijke naam van deze sijs is Carduelis (s) pinus pinus. De wetenschappelijke naam van de grove den is pinus sylvestris. Pinus in beide namen geeft aan hoe onconsequent men is geweest met deze wetenschappelijke naamgeving. (zie ook hoofdstuk wetenschappelijke namen).

Beschrijving
De verschillen tussen man en pop zijn heel erg klein.

Man
kop, nek en rug zijn grijsbruin gestreept. De borst, buik en stuit zijn witter dan de rug.
Onder en boven het oog heeft de sijs een bruine streep. De staart is donkerbruin, aan de basis van de staart bevinden zich de vlaggen. Alle pennen, op de twee binnenste na, hebben een vlag van helder geel. De eerste rij dekveren zijn grijs omzoomd aan het uiteinde, ze vormen een trapje. De tweede rij dekveren zijn van buiten naar binnen steeds breder grijs omzoomd. De vleugelpennen zijn omzoomd met grijs, die breder worden naar binnen toe. De spiegels van de vleugels worden gevormd door twee gele vlakjes die met een van de hoeken tegen elkaar liggen. De poten en de snavel zijn lichtbruin.

Pop
De pop is nagenoeg gelijk aan de man. Het jong is alleen te onderscheiden van man en pop door de bruinere buik, borst en stuit. De vlaggen van de staart tekenen zich nog niet zo duidelijk af. De vleugelspiegel is lichter gekleurd.

Het gewicht van de sijs is van 12,8 gram tot 15 gram. De lengte is 11-13 cm. De vleugels 68-79 mm, staart 66-76 mm. De ringmaat is 2,7

dennensijs_artikel_verschil_man_vs_pop
*klik op de foto voor een grotere weergave

Verspreidingsgebied
De sijs leeft in Zuid Alaska, het zuiden van Canada, de noordelijke en westelijke staten van Amerika tot aan New Mexico.

Leefomstandigheid
De sijzen leven in coniferenbossen, gemixte bossen of elzenbossen, ook wel in de omgeving van gecultiveerde struiken en bomen. Het zijn sociaal samenlevende vogels. Het ene jaar nestelen ze volop en het andere jaar bijna niet. Dit zou wel eens te maken kunnen hebben met het voedselaanbod. In de winter leven ze in groepen van wel 1000 vogels, ook samen met kleinere vinken.

Voeding in de natuur
Ze eten een groot scala aan zaden en knoppen. Zaad van kervel, elzenzaad, wit cederzaad, berkenzaad, alle grassoorten staan op hun menukaart. Insecten eten ze vooral als er jongen zijn of in het voorjaar om hun broeddrift op te wekken.

Zang
De roep is luid: “chlee-ip” of “chee-it”, aangevuld met “zweeet”of “zwe-e-e-e-e-t”, afgewisseld met gekwetter. De zang is lang en door elkaar geschetter van klanken en trillingen.

De trek
De vogels van Noord Alaska en Noord Canada trekken in de winter naar het zuiden van Amerika. Vogels van New Mexico naar de oostelijke staten van Amerika, soms tot in Mexico.

De ondersoorten
Spinus pinus pinus, is de nominaatvorm. het leefgebied zuid Alaska, Canada en west Amerika tot Mexico.

Spinus pinus macropterus of Veracruzsijs
Leefgebied: Baja Californië, centraal Mexico en het zuiden van Mexico. De Veracruzsijs is minder intens gestreept dan de andere soorten, de bestreping is lichter bruin. De mannen hebben ook wat helderder gele spiegels in de vleugels, evenals de staartvlaggen.

Spinus pinus perplexus of Chiapassijs
Leefgebied: Noord Chiapas, Mexico en Guatemala.Deze sijs is veel grijswitter op buik, rug en borst.

Terug naar Soorten index >>

A. Lemmens